ECLI:NL:RBDHA:2021:14749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
NL21.880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht; beoordeling van vervalst document en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 december 2020, waarin hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar werd opgelegd. Tijdens de zitting op 1 februari 2021 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder ook door een gemachtigde werd vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet heeft betwist dat hij met een vervalst document Nederland is binnengekomen. Dit werd ondersteund door een veroordeling voor het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. De rechtbank concludeert dat de verweerder terecht de zware gronden voor het terugkeerbesluit heeft gehanteerd, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en gebruik heeft gemaakt van vervalste documenten. Eiser heeft ook aangevoerd dat het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat hij in Spanje verblijfsrecht heeft en getrouwd is met een Hongaarse vrouw. De rechtbank oordeelt echter dat de motivering van de verweerder voldoende is en dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding geven om van het inreisverbod af te zien.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 februari 2021 en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.880
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1974].
2. In het terugkeerbesluit heeft verweerder hierover vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser: 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid van het Vb.
3. Eiser voert aan dat hij geen gebruik heeft gemaakt van een vervalst document. Hij had een vervalst document bij zich in zijn schoen, maar hij heeft dit document niet gebruikt en wilde dit ook niet gebruiken.
4. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft betwist dat hij met een vervalst document in zijn bezit Nederland is ingereisd. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt verder dat eiser is veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift op 30 oktober 2020 op Schiphol, op grond van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank gaat er daarmee vanuit dat eiser in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van een vervalst document en dat verweerder daarom terecht de zware grond onder 3g aan het terugkeerbesluit ten grondslag heeft gelegd. Nu de rechtbank daarvan uitgaat, is ook terecht de zware grond onder 3a aan eiser tegengeworpen, namelijk dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de lichte grond onder 4c niet heeft betwist. Gelet op de terecht tegengeworpen gronden (3a, 3g en 4c) en de omstandigheden van dit geval blijkt voldoende dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en was verweerder niet verplicht eiser een termijn voor vrijwillig vertrek aan te bieden. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien, omdat hij in Spanje verblijfsrecht heeft. Daarbij heeft verweerder niet meegewogen dat hij gehuwd is met een Hongaarse vrouw en met haar in Spanje woont. Het opleggen van een inreisverbod is daarom in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser kan namelijk niet naar een ander land dan Nigeria en het is niet waarschijnlijk dat zijn vrouw daar een verblijfsvergunning zal kunnen krijgen. Ten slotte dreigt eiser te worden uitgezet naar Nigeria, wat in strijd is met het verbod van refoulement.
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verweerders motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende om duidelijk te maken waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. De rechtbank volgt verweerder allereerst dat ten opzichte van Spanje mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat verweerder daarom mag uitgaan van de informatie die de Spaanse autoriteiten verschaffen. Verweerder mag dus uitgaan van de informatie van de Spaanse autoriteiten dat eiser geen verblijfsstatus heeft in Spanje. Eiser heeft het tegendeel niet onderbouwd. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit aangegeven dat eiser het huwelijk met zijn Hongaarse partner niet heeft onderbouwd, maar vervolgens heeft verweerder wel getoetst of dit gestelde huwelijk aan het opleggen van het inreisverbod in de weg zou staan in het kader van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft op goede gronden overwogen dat dit niet het geval is en dat het inreisverbod niet aan uitoefening van het gezinsleven in de weg staat. Eiser heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat zij dit gezinsleven niet in een ander land kunnen uitoefenen of dat zijn partner niet naar zijn land van herkomst zal kunnen komen. De rechtbank overweegt ten slotte dat het beroep op het verbod van refoulement niet in deze procedure aan de orde is. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 februari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.