ECLI:NL:RBDHA:2021:14757
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van een faciliterend visum op basis van inconsistenties in huwelijksdocumenten en bewijsstukken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een faciliterend visum aan eiseres, een Ghanese nationaliteit, die bij haar Portugese partner wilde verblijven. De aanvraag voor het visum werd op 27 juli 2020 ingediend, maar op 20 oktober 2020 werd deze door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij een familielid was in de zin van de Verblijfsrichtlijn, en dat er twijfels bestonden over de echtheid van het huwelijk, dat volgens eiseres traditioneel was voltrokken in 2015. De rechtbank ontving het beroepschrift op 17 juni 2021 en behandelde de zaak op 28 september 2021.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfels had over de huwelijksband, gezien de inconsistenties in de overgelegde documenten. De huwelijksdatum varieerde in verschillende documenten en er waren onjuistheden over de woonplaats van de referent. Eiseres kon deze inconsistenties niet verklaren en de rechtbank concludeerde dat de bewijsstukken onvoldoende waren om de gestelde huwelijksrelatie te onderbouwen. Eiseres voerde aan dat het besluit een inbreuk maakte op haar recht op respect voor privé- en gezinsleven, maar de rechtbank oordeelde dat dit in deze procedure niet aan de orde was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres niet in het gelijk werd gesteld en er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in visumprocedures en de noodzaak voor eiseres om aan te tonen dat zij voldoet aan de vereisten van de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank wees erop dat indien eiseres aanspraak wenst te maken op verblijf op basis van artikel 8 van het EVRM, zij een aparte aanvraag moet indienen.