ECLI:NL:RBDHA:2021:14759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/7629 & AWB 20/7630
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering teruggave paspoort; onvoldoende motivatie voor bewaring in het kader van uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Albanese eiser die verzocht om teruggave van zijn paspoort. De eiser had zijn paspoort op 29 juli 2020 overhandigd aan de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en had sindsdien een terugkeerbesluit opgelegd gekregen. De staatssecretaris weigerde echter de teruggave van het paspoort, onder verwijzing naar de noodzaak om het paspoort te bewaren voor mogelijke uitzetting.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom het paspoort in bewaring moest blijven. De rechtbank stelde vast dat er geen concreet zicht was op uitzetting en dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat het noodzakelijk was om het paspoort te behouden. De rechtbank vernietigde daarom het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen om het paspoort zo spoedig mogelijk terug te geven aan de eiser.

De rechtbank oordeelde verder dat de gevraagde voorlopige voorziening niet verder reikte dan de beslissing op het beroep, en dat er geen aanleiding was om deze te treffen, aangezien de rechtbank al op het beroep had beslist. De staatssecretaris werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.602,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen hoger beroep mogelijk tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/7629 en AWB 20/7630
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 5 november 2021 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1995, van Albanese nationaliteit, eiser en verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. J. van Appia),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser van 10 augustus 2020 om teruggave van zijn paspoort afgewezen.
In het besluit van 18 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van gelijke datum heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt om zijn paspoort terug te geven hangende de procedure. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn digitaal op zitting behandeld op 19 augustus 2021. Eiser is vertegenwoordigd door de waarnemer van zijn gemachtigde, mr. M.J.M. Peeters. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na afloop het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Op 29 juli 2020 is eiser opgehouden door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM). Hij heeft ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie een Albanees paspoort overhandigd. Bij besluiten van gelijke datum heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en is eisers paspoort in bewaring genomen. Op 31 juli 2020 heeft eiser een aanvraag gedaan tot toetsing aan het Unierecht, voor verblijf bij zijn Griekse partner. Op 10 augustus 2020 heeft eiser verweerder verzocht om teruggave van zijn paspoort. Eisers aanvraag tot toetsing aan het Unierecht is bij besluit van 1 april 2021 afgewezen, wat gehandhaafd is bij besluit van 13 augustus 2021. Bij laatstgenoemd besluit is aan eiser tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
2. Verweerder heeft dit verzoek tot teruggave geweigerd, onder verwijzing naar artikel 52 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 4.23 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bewaren van het paspoort nog altijd nodig is, met oog op eisers uitzetting of overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten. Verweerder heeft eiser immers een terugkeerbesluit opgelegd en, hoewel eiser rechtmatig verblijf heeft hangende de behandeling van zijn aanvraag tot toetsing aan het Unierecht, wordt nog steeds voldaan aan artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vb. Er is namelijk slechts een tijdelijke opschorting van de voorgenomen uitzetting. Verder merkt verweerder op dat de AVIM eiser desnoods kan vergezellen naar afspraken waar eiser zijn paspoort nodig heeft en dat verder niet is gebleken van onoverkomelijke problemen door het niet beschikken over het paspoort.
3. Eiser kan zich hier niet mee verenigen en voert aan, voor zover relevant, dat verweerder heeft nagelaten te motiveren dat het bestreden besluit evenredig is. Er staat enkel dat eiser geen onoverkomelijk problemen heeft gehad door het gebrek aan zijn paspoort.
4. Verweerder stelt zich, voor zover relevant, op het standpunt dat verweerder eisers paspoort terecht in bewaring houdt, gelet op het ontbreken van rechtmatig verblijf en het terugkeerbesluit. Het feit dat er momenteel geen concreet zicht is op uitzetting, doet niet ter zake.
5. Op grond van artikel 52, eerste lid, van de Vw is, voor zover relevant, verweerder in het kader van de grensbewaking en het toezicht op vreemdelingen bevoegd om reis- en identiteitspapieren van personen in te nemen of tijdelijk in bewaring te nemen. Op grond van het tweede lid van dat artikel wordt het reis- of identiteitspapier aan de vreemdeling teruggegeven indien hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hij ook daadwerkelijk vertrekt.
Op grond van artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vb neemt verweerder het reis- of identiteitspapier van een persoon tijdelijk in bewaring voor zover dit nodig is met het oog op de uitzetting of de overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten.
Paragraaf A2/8 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) bepaalt, voor zover relevant, dat verweerder het document zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling teruggeeft als de redenen van de tijdelijke inbewaringneming van het document komen te vervallen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd dat de inname van eisers paspoort evenredig is. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Vooropstaat dat het bestreden besluit een belastend bestuursbesluit betreft. Dit houdt in dat verweerder dient te motiveren waarom het bestreden besluit redelijkerwijs noodzakelijk is voor de vervulling van zijn taken. [1] Zoals blijkt uit de bewoordingen van artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vb, is vereist dat het houden van eisers paspoort nodig is met oog op zijn uitzetting of overgave. De motivering die verweerder geeft onder 2 en 4, is geen motivering van de noodzaak tot inname en in bewaring houden van het paspoort, aangezien hieruit noch volgt dat verweerder eiser daadwerkelijk gaat uitzetten, noch dat het noodzakelijk is om het paspoort te houden voor die uitzetting. Ook valt niet in te zien hoe sprake kan zijn van slechts een tijdelijke opschorting van de uitzetting, nu verweerder geen enkel plan heeft geuit tot uitzetting, onder welke voorbehouden of op wat voor termijn dan ook.
7. Het beroep is daarom gegrond. Op basis van het dossier en het besprokene ter zitting overweegt de rechtbank dat slechts één uitkomst mogelijk is. Immers, ook kijkend naar de situatie van dit moment is niet gebleken van een voorgenomen uitzetting op grond waarvan het redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht om het paspoort in bewaring te houden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en – gelet op de finaliteit – zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat verweerder eisers paspoort zo spoedig mogelijk teruggeeft. De andere gronden hoeven geen bespreking meer.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening reikt niet verder dan totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, aangezien de rechtbank al op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 20/7629,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat verweerder eisers paspoort zo spoedig mogelijk teruggeeft en;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 20/7630,
- wijst het verzoek af.
In beide zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van 356,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Tingen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2021.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Zie artikel 5:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang gelezen met artikel 49 van de Vw.