ECLI:NL:RBDHA:2021:14761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
NL21.533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had zijn aanvraag ingediend op basis van de vrees voor vervolging in Marokko, onder andere door zijn oom en de president van de gemeenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 6 januari 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond, en dat er een inreisverbod voor twee jaar was opgelegd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het aan de eiser is om aannemelijk te maken dat Marokko in zijn specifieke omstandigheden niet veilig is. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen, en dat de algemene aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst door de verweerder op goede gronden is gedaan. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de militaire dienstplicht en de economische situatie in Marokko beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet voldoende waren om de afwijzing van de asielaanvraag te weerleggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, en de eiser is niet in aanmerking gekomen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.553

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder heeft verweerder eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van 2 jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.554, plaatsgevonden op 29 januari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.L.M. Janssen, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1991].
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Marokko in 2014 heeft verlaten toen hij hoorde dat hij in militaire dienst moest, omdat hij bij dienstweigering in de gevangenis kan belanden. Verder heeft eiser het volgende verklaard. Na zijn vertrek uit Marokko heeft de president van de gemeenschap eiser verteld dat als hij terug komt hij hem wat aan zal doen. Volgens eiser zal hij dan in de gevangenis belanden. Daarnaast heeft eisers oom alle bezittingen van hem en zijn familie afgepakt. Eiser is door deze oom ook bedreigd en zijn oom wil hem vermoorden. Eiser heeft aangifte tegen deze oom gedaan, maar er is niks voor hem gedaan.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Militaire dienstplicht in Marokko;
Bedreigingen van de oom van eiser en de president van de gemeenschap.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat hoewel eiser geen identiteitspapieren heeft overgelegd hij vooralsnog geen reden heeft te twijfelen aan eisers verklaringen over relevant element 1. Ook heeft verweerder vooralsnog geen aanwijzingen om te twijfelen aan eisers verklaringen over de gestelde problemen met zijn oom en de president van de gemeenschap. De verklaringen van eiser dat hij Marokko heeft verlaten omdat hij in militaire dienst moest, acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat Marokko een veilig land van herkomst is. Er wordt van uitgegaan dat Marokko in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Marokko ten aanzien van hem persoonlijk de verdragsverplichtingen niet nakomt. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat indien zich problemen voordoen in Marokko er voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten in te roepen.
4. Eiser heeft in beroep zijn zienswijze herhaald en daarnaast aangevoerd dat Marokko niet kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. Daarnaast is Marokko terughoudend in het terugnemen van de eigen onderdanen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder Marokko op goede gronden heeft aangewezen als veilig land van herkomst. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder heeft bij regeling van 9 februari 2016 Marokko, met uitzondering van LHBTI’s en met verhoogde aandacht bij de toepassing in individuele gevallen (met name als het gaat om personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging), aangewezen als veilig land van herkomst. Bij uitspraak van 1 februari 2017 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat deze aanwijzing voldoet aan de daaraan gestelde eisen. [1] De Afdeling heeft nadien nog meerdere keren bevestigd dat Marokko als veilig land is aan te merken, laatstelijk nog in een uitspraak van 19 maart 2019. [2] Verder blijkt uit de in het voornemen genoemde brieven van verweerder aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 11 juni 2018 en van 30 september 2020 dat Marokko opnieuw door verweerder is beoordeeld en dat verweerder Marokko in het algemeen nog altijd als veilig land van herkomst aanmerkt. [3] De rechtbank kan die conclusie volgen en dat wat eiser in dit verband heeft aangevoerd is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst niet heeft kunnen voortzetten. Omdat verweerder Marokko als veilig land van herkomst heeft kunnen aanmerken, bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Marokko geen bescherming nodig hebben. Dat Marokko, zoals eiser aanvoert, terughoudend is met het terugnemen van zijn eigen onderdanen is geen grond voor het verlenen van asiel. Dat ziet namelijk op een probleem bij uitzetting, terwijl eisers aanvraag ziet op toelating op asielgronden.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat Marokko voor hem persoonlijk niet veilig is. Eiser vreest voor zijn oom en de president van de gemeenschap. Volgens eiser kan hij in Marokko geen bescherming daartegen krijgen.
7. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Marokko in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Omdat er een rechtsvermoeden is dat Marokko een veilig land van herkomst is, ligt die drempel hoog. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser die drempel niet heeft gehaald en er dus niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat Marokko voor hem persoonlijk geen veilig land is. Eisers enkele verklaringen over de macht van zijn oom en corruptie in Marokko zijn daarvoor onvoldoende. Als eiser in Marokko problemen ondervindt met zijn oom of de president van de gemeenschap kan hij zich voor bescherming tot de geëigende instanties in Marokko wenden. Niet is gebleken dat die hem niet willen helpen.
8. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij Marokko heeft verlaten, omdat hij in militaire dienst moest. Hij kan ook niet terugkeren naar Marokko, omdat hij vreest bij terugkeer in militaire dienst te moeten. Eiser heeft een aversie tegen militaire dienst en geweld en hij vreest ingezet te gaan worden in conflictsituaties.
9. Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat militaire dienst de aanleiding van eisers vertrek uit Marokko is. In 2009 toen eiser de dienstplichtige leeftijd bereikte bestond er in Marokko namelijk geen militaire dienstplicht. En ook toen eiser in 2014 Marokko verliet was er geen militaire dienstplicht. Die dienstplicht is pas weer ingevoerd op 1 oktober 2018. Het ligt dan vervolgens op de weg van eiser om aan te geven waarom hij stelt toch wegens de militaire dienstplicht Marokko te hebben verlaten. Dat heeft eiser nagelaten. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat het niet aannemelijk is dat eiser op dit moment, of op enig eerder moment, werd of wordt gezocht in verband met de militaire dienstplicht. Eiser heeft dit alleen gesteld, maar niet onderbouwd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser Marokko heeft verlaten wegens militaire dienstplicht of op dit moment daarvoor wordt gezocht.
10. Eiser voert verder aan dat zijn land mede is ontvlucht, omdat hij in Marokko geen bestaanszekerheid heeft. In het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft hij recht op een privé- en/of gezinsleven. Dit artikel moet zeer ruim worden uitgelegd. Het hebben van een minimale sociale- en maatschappelijke levensstandaard is een mensenrecht. In Marokko kan hij dit recht moeilijk uitoefenen. Het ontberen van voldoende financiële middelen en het ontbreken van sociale voorzieningen vanuit de overheid hebben hun weerslag op veel maatschappelijke factoren. Zo kan men zonder geld geen woning huren of kopen. Tevens kan niet worden voorzien in de primaire levensbehoeften. Voorts kan men geen toegang tot gezondheidszorg krijgen. In het kader hiervan kan eiser bij terugkeer in Marokko in een situatie als beschreven in artikel 3 van het EVRM belanden. Dit artikel moet ruim worden uitgelegd en sluit als zodanig een refoulementverbod voor de effecten van economische of materiële deprivatie geenszins uit. Door het ontberen van primaire levensbehoeften als voedsel, kleding en huisvesting kan men wel degelijk in mensonterende situatie geraken als bedoeld onder het bepaalde van in artikel 3 van het EVRM. Dat eiser op normale wijze aan een paspoort en identiteitskaart kan komen, staat hier los van.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd in welk opzicht hij bij terugkeer naar Marokko zou worden beperkt in het uitoefenen van zijn recht op privéleven. Dat eiser bij terugkeer naar Marokko misschien in een ongunstiger materiële positie terecht zal komen dan hij hier in Nederland had, is onvoldoende om aan te nemen dat verwijdering van eiser naar Marokko tot een schending van het recht op privéleven zal leiden. Eisers stelling dat hij bij terugkeer naar Marokko in een situatie als beschreven in artikel 3 van het EVRM zal belanden als gevolg van het ontberen van primaire levensbehoeften als voedsel, kleding en huisvesting, heeft eiser ook niet onderbouwd. Verweerder heeft daarom terecht gesteld dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
12. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat verweerder hem met het bestreden besluit ten onrechte geen verblijfsvergunning op humanitaire gronden heeft toegekend, omdat hij vanwege zijn veiligheid niet terug kan keren naar Marokko.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich hierover terecht op het standpunt heeft gesteld dat Marokko een veilig land is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor hem niet veilig is. Alleen daarom al, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd een dergelijke verblijfsvergunning te verlenen. Als eiser meent dat hem een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk verleend moet worden kan hij een daartoe strekkende aanvraag indienen.
14. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder eiser terecht geen verblijfsvergunning asiel of verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden heeft toegekend.
15. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd en wijst daarbij op openbare orde aspecten en een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU, zaak C-806/18 JZ).
16. Verweerder heeft terecht bepaald dat eiser op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingewet 2000 (Vw) Nederland onmiddellijk moet verlaten. Omdat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten, is verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in beginsel gehouden een inreisverbod uit te vaardigen. Eiser heeft in beroep geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod of de duur daarvan had moeten verkorten.
17. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
zaaknummer: NL21.553 5

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.
Janssens-Kleijn, griffier.
zaaknummer: NL21.553 6
De uitspraak is uitgesproken op:
11 februari 2021
Mr. L.M. Reijnierse
Rechter
En zal openbaar worden gemaakt door puRechtbank Midden-Nederland
blicati
L.M. Janssens - Kleijn
Griffier
e op Rechtbank Midden-Nederlandrechtspraak.nl..

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.NJB
3.Kamerstukken II 19 637 2017-18, nr. 2392, Kamerstukken II 19 637 2019-2020, nr. 2664