Op 20 januari 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Deze beschikking volgde op een verzoekschrift dat op 13 januari 2021 was ingediend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er al langere tijd sprake is van onveiligheid in het gezin van [minderjarige], veroorzaakt door de onvermogen van de moeder om de kinderen te begrenzen en emotioneel beschikbaar te zijn. [minderjarige] heeft een zwaar belast verleden, waarbij zij getuige en slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. Ondanks eerdere hulpverlening, waaronder individuele en gezinstherapie, zijn de problematische patronen in het gezin niet doorbroken.
Tijdens de zitting op 20 januari 2021 is [minderjarige] in raadkamer gehoord. De vader was niet verschenen, terwijl de moeder en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling wel aanwezig waren. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de situatie thuis onveilig is voor [minderjarige], die zich onveilig voelt en niet langer thuis durft te blijven. De moeder heeft ingestemd met de uithuisplaatsing, hoewel deze onverwacht kwam. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, zoals genoemd in artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek.
De kinderrechter heeft de machtiging verleend voor de periode van 20 januari 2021 tot 20 maart 2021, met als doel [minderjarige] de ruimte te geven om aan zichzelf te werken in een veilige en stabiele omgeving. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de hoop dat de moeder de ernst van de situatie inziet en meewerkt aan het herstel van het contact met [minderjarige].