ECLI:NL:RBDHA:2021:14956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
20/1525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis- de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en re-integratie-inspanningen; schending van de hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. K. Celebi, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. B.M. de Wolff. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv waarin haar bezwaar tegen de toekenning van een WIA-uitkering werd afgewezen. Eiseres stelde dat haar hoorplicht was geschonden en dat er onvoldoende re-integratie-inspanningen waren verricht door haar voormalig werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn besluit de re-integratie-inspanningen als voldoende had beoordeeld, maar dat eiseres niet had onderbouwd waarom dit niet het geval zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de wachttijd correct was vastgesteld en dat er geen sprake was van volledige werkhervatting. De rechtbank erkende echter dat eiseres niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden voordat op het bezwaar werd beslist, wat een schending van de hoorplicht inhield. Desondanks concludeerde de rechtbank dat eiseres niet benadeeld was door deze schending, aangezien zij haar standpunten alsnog had kunnen toelichten tijdens de zitting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het Uwv wel tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1525

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. K. Celebi),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

In het besluit van 11 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres laten weten dat eiseres en de voormalig werkgever voldoende re-integratie inspanningen hebben verricht. Verweerder heeft aan eiser met ingang van 1 juni 2019 een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
In het besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van Skype plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft eiseres aan de rechtbank gemeld dat haar gemachtigde verhinderd is en gevraagd de zitting te verplaatsen. Het onderzoek is na afloop van de zitting gesloten.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank kennis genomen van het schriftelijk verzoek van de gemachtigde van 7 juni 2021 om uitstel van de zitting in verband met een onvoorziene verhindering van de gemachtigde.
Naar aanleiding van dit verzoek, heeft de rechtbank het onderzoek heropend en met inachtname van de verhinderdata van eiseres en haar gemachtigde, de voortzetting van het onderzoek ter zitting bepaald op 29 juli 2021.
De gemachtigde van eiseres heeft per mail van 28 juni 2021 opnieuw een verzoek om uitstel gedaan.
De rechtbank heeft hierop de voortzetting van het onderzoek ter zitting bepaald op 22 september 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van Skype plaatsgevonden op 22 september 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als medewerker vastgoed en infrastructuur voor 30 uur per week. Op 22 mei 2017 heeft zij zich ziekgemeld. In het primaire besluit is aan eiseres een WIA-uitkering toegekend per 1 juni 2019.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat de re-integratie inspanningen van eiseres en haar voormalig werkgever volgens de arbeidsdeskundige voldoende zijn geweest. Ook is er volgens de arbeidsdeskundige geen sprake geweest van een volledige werkhervatting waardoor de wachttijd zou moeten worden opgeschoven.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en stelt dat haar hoorplicht is geschonden. Ook stelt eiseres dat haar voormalig werkgever onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht en dat het einde wachttijd onjuist is vastgesteld. Eiseres heeft namelijk de werkzaamheden volledig en voor meer dan vier weken hervat.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 65 van de WIA beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de gedingstukken voldoende steun bieden voor het standpunt van verweerder dat de re-integratie inspanningen van eiseres en haar werkgever voldoende zijn geweest. Dit is door de arbeidsdeskundige beoordeeld en vastgelegd in zijn rapport van 14 juni 2019. Eiseres heeft op geen enkele wijze onderbouwd, in bezwaar, in beroep of ter zitting, waarom er onvoldoende re-integratie inspanningen zijn verricht.
5. De rechtbank is eveneens van oordeel dat de wachttijd juist is vastgesteld. Volgens het rapport van de arbeidsdeskundige van 14 juni 2019 is er geen sprake geweest van volledige werkhervatting, er is enkel sprake geweest van een ‘nagenoeg’ volledige terugkeer. Eiseres heeft op geen enkele wijze onderbouwd, in bezwaar, in beroep of ter zitting, waarom zij van mening is dat er wel sprake is van volledige werkhervatting, voor welke duur deze werkhervatting was en wanneer deze werkhervatting plaatsvond.
6.1.
Met betrekking tot het schenden voor de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Van het horen kan ingevolge artikel 7:3 van de Awb worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet ontvankelijk is, het bezwaar kennelijk ongegrond is, de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
6.2.
Eiseres stelt in beroep dat zij gehoord had willen worden. Verweerder voert aan dat zij eiseres om een aanvulling van de bezwaargronden had gevraagd en dat eiseres hier niet op heeft gereageerd. Volgens verweerder lag het op de weg van eiseres om te reageren op het verzoek van verweerder en om hierbij ook aan te geven dat een hoorzitting gewenst was. Verweerder heeft in de beroepsfase aangeboden om alsnog een hoorzitting te laten plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord voordat op het bezwaar werd beslist. Uit de stukken blijkt niet dat zij heeft afgezien van haar recht om gehoord te worden. Dat zij niet heeft gereageerd op het verzoek van verweerder, is geen grond waarop verweerder van het horen af had mogen zien. Verweerder heeft derhalve ten onrechte ervan afgezien eiseres te horen alvorens op het bezwaar te beslissen. Dit is ook door verweerder ter zitting erkend.
6.3.
Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan in beroep aan schending van de hoorplicht voorbij worden gegaan indien blijkt dat eiseres niet is benadeeld door de schending van dit vormvoorschrift. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van benadeling, aangezien eiseres in haar beroepschrift en tijdens het onderzoek ter zitting alsnog in de gelegenheid is gesteld om haar beroepschrift toe te lichten. De rechtbank gaat daarom aan de schending van de hoorplicht voorbij. Wel ziet zij in dit verzuim aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. In het schenden van de hoorplicht in bezwaar ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- vergoedt. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis- de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.