ECLI:NL:RBDHA:2021:14957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
20/4115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, die per 27 november 2019 werd omgezet in een WGA-vervolguitkering. In een besluit van 26 mei 2020 verklaarde de verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond, met als gevolg dat de WIA-uitkering per 18 april 2020 werd beëindigd. Eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 22 september 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat zijn medische situatie niet verbeterd was, maar verslechterd, en dat hij niet in staat was om voltijds te werken. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten waren. De rechtbank oordeelde dat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) de klachten van eiser adequaat hadden beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de WIA-uitkering van eiser terecht per 18 april 2020 is beëindigd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4115

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.M. Eijgenhuijsen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 22 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde uitkering die eiser ontving op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) omgezet in een WGA-vervolguitkering per 27 november 2019.
In het besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard in die zin dat eiser per 27 november 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA-uitkering wordt per 18 april 2020 beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van Skype plaatsgevonden op 22 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als siroopbereider voor een wisselend aantal uren per week. Bij besluit van 18 april 2018 is aan eiser per 27 april 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 36,06%. In het primaire besluit is de loongerelateerde WGA-uitkering per 27 november 2019 omgezet in een WGA-vervolguitkering.
1.2.
Eiser heeft zich per 6 maart 2019 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Ook heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar is gebleken dat verweerder in de primaire fase – met inachtneming van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid – geen medisch en arbeidsdeskundig onderzoek heeft verricht. Verweerder heeft eiser hierop alsnog medisch en arbeidsdeskundig onderzocht.
1.4.
Per brief van 28 februari 2020 heeft verweerder aan eiser mededeling gedaan van een voornemen tot wijziging van het primaire besluit in die zin dat eiser geen recht meer heeft op een WIA-uitkering per 18 april 2020. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
In een nieuw primair besluit van 27 januari 2021 heeft verweerder de WIA-uitkering van eiser laten herleven per 13 januari 2021. Eiser heeft per die datum (tijdelijk) geen benutbare mogelijkheden.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 27 november 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. De WIA-uitkering van eiser is beëindigd per 18 april 2020. Aan het bestreden besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert aan dat zijn medische situatie niet verbeterd is, maar verslechterd. Eiser stelt dat hij niet voltijds kan werken en hij is van mening dat de urenbeperking ten onrechte is komen te vervallen. Ter onderbouwing heeft eiser medische stukken overgelegd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
De primaire verzekeringsarts heeft eiser op 28 november 2019 op het spreekuur gezien. Hij heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en dossierstudie verricht. Ook heeft hij informatie bij de behandelend sector ingewonnen. De primaire verzekeringsarts heeft van zijn bevindingen op 6 februari 2020 een rapport opgesteld. Per 5 maart 2019 neemt hij meer energetische beperkingen aan door middel van een urenbeperking van maximaal 6 uur per dag, 30 uur per week. Deze beperkingen komen voort uit een nieuwe aandoening. Met eerder aangenomen beperkingen wordt ook voldoende rekening gehouden. Op de datum van het spreekuur blijkt voldoende verbetering opgetreden. Per die datum is een urenbeperking niet meer aan de orde. Wel blijft eiser beperkt op het ’s nachts werken. De beperkingen van eiser zijn vastgelegd in twee Functionele Mogelijkheden Lijsten (FML): een die van toepassing is vanaf 5 maart 2019 en een die van toepassing is vanaf 28 november 2019.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 12 mei 2020 een rapport uitgebracht. Daartoe heeft hij dossieronderzoek verricht en het verslag van de hoorzitting van 2 april 2020 bestudeerd. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding is om de beslissing van de primaire verzekeringsarts te herzien. Er zijn geen significante wijzigingen opgetreden met betrekking tot de rugklachten van eiser, eerder aangegeven beperkingen zijn daarom gehandhaafd. Er was een tijdelijke toename van beperkingen aangenomen voor de energetische belasting, maar per 28 november 2019 zijn de energetische klachten niet meer afdoende te verklaren met de medische feiten. De primaire arts heeft de tijdelijke beperkingen volgens de verzekeringsarts b&b terecht laten vervallen. De stressklachten van eiser zijn gezien de omstandigheden normaal en goed invoelbaar. Er is echter geen sprake van psychopathologie. Ook is eiser niet onder behandeling bij een psycholoog of psychiater en er is geen medicatie voor psychische klachten. De geclaimde concentratiestoornissen zijn volgens de verzekeringsarts b&b niet medisch objectiveerbaar.
4.4.
Naar aanleiding van een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid gedurende de beroepsfase is eiser op 27 januari 2021 door een primaire verzekeringsarts gezien. Deze verzekeringsarts heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. Op 27 januari 2021 heeft de primaire verzekeringsarts een rapport opgesteld van zijn bevindingen. Hierin concludeert hij dat eiser momenteel niet belastbaar is voor werk als gevolg van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak. Als eerste dag van de toename van beperkingen geldt 13 januari 2021, de dag dat eiser is uitgevallen voor zijn werk.
4.5.
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b op 16 september 2021 een aanvullend rapport uitgebracht. Voor zover eiser aanvoert dat hij gesprekken had met de praktijkondersteuner van de huisarts, wijst de verzekeringsarts b&b erop dat dit om drie gesprekken ging in een jaar tijd. Ook is er geen sprake van psychopathologie. De brief van de physician assistant bevat geen nieuwe informatie en de brief van de psycholoog is van ver na de datum in geding. De verslechterde gezondheid van eiser waardoor hij per 13 januari 2021 (tijdelijk) geen benutbare mogelijkheden heeft, speelde nog niet op de datum in geding. De psychosociale problemen die hier aan ten grondslag liggen, zoals dat eiser per 1 mei 2021 zijn huis uit moest, speelden rond de datum in geding nog niet. De verzekeringsarts b&b ziet in het beroepschrift en de ingebrachte medische informatie geen aanleiding om het medisch oordeel te wijzigen ten aanzien van de datum in geding.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de medische onderzoeken op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en heeft eiser psychisch en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en het verslag van de hoorzitting bestudeerd. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling.
5.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. De primaire verzekeringsarts heeft duidelijk onderbouwd waarom er op de datum in geding geen sprake meer is van een urenbeperking en de verzekeringsarts b&b heeft duidelijk onderbouwd waarom de door eiser in beroep overgelegde medische stukken en het besluit van 27 januari 2021 niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank merkt daarbij op dat de brief van de afdeling longgeneeskunde het medisch oordeel van de verzekeringsartsen onderschrijft. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen kan niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank onderschrijft dan ook de medische grondslag van het besluit.
6. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank evenmin aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de door de arbeidsdeskundige b&b geduide functies administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), dienstleider, opzichter vervoer (SBC-code 482010) en monteur printplaten (SBC-code 267051). De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens berekend dat eiser met de geduide functies meer dan 65% van het loon kan verdienen dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij twee van de drie geduide functies niet kan uitvoeren wegens spanningsklachten, onder meer wegens het te woord moeten staan van klanten, conflicthantering en het werken met deadlines, overweegt de rechtbank dat eiser niet beperkt is geacht op deze punten.
7. Het vorenstaande betekent dat de WIA-uitkering van eiser terecht en op goede gronden per 18 april 2020 is beëindigd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.