ECLI:NL:RBDHA:2021:14986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
20/7172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending hoorplicht en medische beoordeling in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die werkzaam was als verkeersregelaar bij Intro Uitzendbureau, had zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) stopgezet gekregen per 12 november 2019. Dit besluit werd door de rechtbank getoetst na een beroep van de eiser, die zich niet kon verenigen met de afwijzing van zijn bezwaar tegen het primaire besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is gehoord in de bezwaarprocedure, wat een schending van de hoorplicht met zich meebracht. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze schending niet tot benadeling van de eiser heeft geleid, omdat hij zijn argumenten schriftelijk en mondeling had kunnen toelichten.

De rechtbank heeft verder de medische beoordeling van de verzekeringsartsen getoetst. De eiser had na een verkeersongeval te maken met diverse medische beperkingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b zorgvuldig had gehandeld en dat de medische rapporten aan de eisen voldeden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet meer in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering, omdat hij met de voor hem geduide functies meer dan 65% van zijn maatmanloon kon verdienen. Het verzoek van de eiser om een onafhankelijk deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1496,-, en droeg de verweerder op het door de eiser betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Arabkhani).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Intro Uitzendbureau, te Den Haag

(gemachtigde: mr. J. van der Voet).

Procesverloop

In het besluit van 4 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser op grond van de Ziektewet (ZW) ontving met ingang van 12 november 2019 stopgezet.
In het besluit van 1 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is met bericht niet verschenen.
Eiser heeft ter zitting toestemming verleend voor het delen van zijn medische gegevens met de derde-partij.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Eiser was werkzaam als verkeersregelaar bij Intro Uitzendbureau. Hij werkte gemiddeld 37,25 uur per week. Op 12 oktober 2018 werd eiser, tijdens zijn werk, aangereden door een HTM-bus. Er bleek sprake van een densfractuur waarvoor op 13 oktober 2018 chirurgie volgde. Ook heeft eiser bij dit ongeval een kneuzing van het linker bekken en een scheur in de linker schouder opgelopen.
2. Verweerder heeft op 4 oktober 2019 in het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling eisers uitkering ingevolge de ZW met ingang van 12 november 2019 stopgezet. In het bestreden besluit heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser, een jaar na zijn ziekmelding, met de voor hem geduide (theoretische) functies meer dan 65% zou kunnen verdienen van zijn maatmanloon, zijnde het loon dat hij verdiende op de datum ziekmelding. Om die reden bestaat voor hem geen recht meer op uitkering ingevolge de ZW.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan.
De medische beperkingen zijn dermate ernstig dat eiser niet in staat kan worden geacht met de voor hem geduide functies meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende ten tijde van zijn ziekmelding. Verweerder houdt in het bestreden besluit te weinig rekening met eisers beperkingen.
Het rapport van medisch adviseur drs. H.J.M. van der Planken van 25 september 2019 dat is opgemaakt in het kader van de letselschadeprocedure en door eiser is overgelegd in bezwaar, heeft verweerder onvoldoende meegewogen bij de besluitvorming. Uit dit rapport blijkt dat eiser meer beperkt is dan door de (verzekerings)artsen is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) had hierover overleg moeten voeren met Van der Planken alvorens hij conclusies kon trekken. Ook zijn ten onrechte geen beperkingen aangenomen ten aanzien van eisers inprentingsstoornis en slikklachten. Bovendien zijn eisers psychische klachten ten onrechte niet bij de medische beoordeling betrokken.
Eiser verzoekt om een onafhankelijk deskundige te benoemen, omdat de bevindingen van de verzekeringsartsen afwijken van het medisch advies van Van der Planken.
Voorts betwist eiser dat hij de in het kader van het arbeidsdeskundig onderzoek geduide functies kan verrichten. Eiser stelt zich in dit kader bovendien op het standpunt dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de vereiste volledige heroverweging in bezwaar, nu de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) geen rapportage heeft opgesteld, maar slechts globaal de primaire bevindingen heeft nagelopen.
Tot slot stelt eiser dat de hoorplicht is geschonden, nu hij heeft aangegeven dat hij gehoord wilde worden in de bezwaarprocedure en verweerder hem daartoe niet in de gelegenheid heeft gesteld.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Schending hoorplicht
5. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser bij brief van 19 mei 2020 aan verweerder heeft geschreven dat eiser afstand doet van het recht om op het bezwaar gehoord te worden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat hier sprake is van een verschrijving en dat met verweerder per email is gecommuniceerd over de wens van eiser gehoord te worden. Verweerder heeft dit ter zitting bevestigd. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser niet is gehoord, terwijl de wens daartoe bestond en verweerder daarvan op de hoogte was. Daarmee is sprake van schending van de hoorplicht.
De rechtbank zal dit gebrek, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. Eiser heeft immers in beroep zijn argumenten schriftelijk uiteen kunnen zetten en hij heeft zijn argumenten ter zitting mondeling toegelicht. Ook geldt dat als de hoorplicht niet zou zijn geschonden een besluit met dezelfde uitkomst zou zijn genomen.
Medisch onderzoek
6. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten die rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten de conclusies in deze rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als een betrokkene het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet hij aannemelijk maken dat het rapport niet aan de eisen voldoet.
6.1
In het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling is eiser op 2 september 2019 onderzocht door een arts, die hierbij ook informatie heeft opgevraagd bij huisarts Molenaar, bedrijfsarts Kamzoul en neurochirurg Wolfs. Deze primaire arts heeft zijn rapport gebaseerd op de anamnese, de informatie van Molenaar en Kamzoul en eigen bevindingen na onderzoek. Zoals later blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b van 30 september 2020 werd de informatie van Wolfs ontvangen nadat de rapportage door de primaire arts was opgesteld, maar is deze informatie wel door deze arts gezien en afgetekend. Hierbij heeft de primaire arts vermeld dat de informatie aansluit bij de reeds beschreven bevindingen en dat deze informatie geen aanleiding vormt om de beoordeling te herzien, dan wel aan te vullen.
De arts constateert in zijn rapport dat sprake is van ziekte en hieruit voortvloeiende beperkingen. Het vermijden van drukverhogende belasting van de wervelkolom en de uitvoer van frequent alternerende bewegingen staat hierbij centraal. De arts heeft de benutbare mogelijkheden neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 september 2019.
Op 1 oktober 2019 volgde een aanvulling op dit rapport in verband met bijwerkingen ten gevolge van medicijngebruik. Op grond hiervan heeft de primaire arts eiser uitgebreider beperkt geacht dan eerder werd vastgesteld. Volgens de primaire arts wordt eiser ook beperkt geacht op beroepsmatig chauffeuren, het werken op grote hoogten of met gevaarlijke machines. De arts heeft dit met de arbeidsdeskundige besproken. Daar dit niet van invloed was op de geduide functies werd geen nieuwe FML opgesteld.
Volgend op het bezwaar van eiser heeft de verzekeringsarts b&b eiser onderzocht op het spreekuur van 19 augustus 2020. Daarbij heeft ook hij acht geslagen op de informatie van de behandelend sector, inclusief de informatie van neurochirurg Wolfs. Ook heeft hij bij zijn beoordeling betrokken het rapport van medisch adviseur drs. H.J.M. van der Planken van 25 september 2019, dat in het kader van de letselschadeprocedure is opgesteld en door eiser in bezwaar is overgelegd.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat er sprake is van benutbare mogelijkheden, ondanks de aanwezigheid van beperkingen aan de nek. Hij constateert dat er sprake is van een nog niet genezen densfractuur, maar wel van een goede fixatie door middel van een schroef. Er zijn weinig pijnklachten, maar zware belasting van de nek moet voorkomen worden. Deze beperkingen zijn op passende wijze in de FML weergegeven.
Van een inprentingsstoornis en slikklachten waar eiser melding van heeft gemaakt, is in objectieve zin niet gebleken. Om die reden hebben deze klachten geen aanleiding gegeven voor het aannemen van verdere beperkingen. Pijnklachten waar eiser al voor het verkeersongeval mee te kampen had, waren eerder geen belemmering bij zijn werkzaamheden. Deze klachten zijn dan ook niet van invloed op de beoordeling van de benutbare mogelijkheden op de datum in geding. Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen psychische ziekte en daarom ook geen psychische beperking. Ook is het feit dat eiser nog in een revalidatietraject zit, geen belemmering voor het verrichten van ander werk, zo lang de nek hierbij niet belast wordt.
De verzekeringsarts b&b heeft het medisch rapport van Van der Planken betrokken bij de heroverweging. Hij constateert een inconsistentie tussen dit rapport en de informatie die door de behandelend specialist is verstrekt. Ook geeft hij aan dat hij bij eigen onderzoek geen bewegingsbeperking heeft gesignaleerd, in tegenstelling tot hetgeen wordt weergegeven in het rapport van Van der Planken.
6.2
De rechtbank acht het rapport van de verzekeringsarts b&b zorgvuldig en heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de conclusies.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op het spreekuur en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. Verder heeft hij kennisgenomen van het dossier en heeft de door de primaire arts opgevraagde recente informatie van de behandelend sector bij de heroverweging betrokken. Hij baseert zijn conclusies op eigen bevindingen en bevindingen van de behandelend sector die met elkaar in overeenstemming zijn. Ook heeft hij het door eiser overgelegde rapport van Van der Planken kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b motiveert verder inzichtelijk waarom het door eiser overgelegde rapport van Van der Planken geen invloed heeft op zijn conclusies.
Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de verzekeringsarts b&b gehouden was overleg te voeren met Van der Planken omdat hij deel uitmaakt van de behandelend sector. Van der Planken kan niet aangemerkt worden als behandelaar. Hij treedt op als medisch adviseur in de letselschadeprocedure, maar is geen behandelaar van eiser.
Voor wat betreft eisers stelling dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen voor de inprentingsstoornissen en slikklachten en dat de psychische klachten ten onrechte niet zijn betrokken in de beoordeling oordeelt de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn die tot de conclusie nopen dat het medisch oordeel onvolledig zou zijn. De verzekeringsarts b&b heeft met alle klachten rekening gehouden voor zover deze konden worden geobjectiveerd. Dat eiser meer beperkingen ervaart, betekent niet zonder meer dat ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is namelijk niet wat eiser ervaart. Bepalend is wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. Het is bovendien de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om uit de beschikbare medische informatie objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid.
De rechtbank ziet geen grond om aan te nemen dat de beperkingen van eiser zoals die zijn aangenomen door de verzekeringsarts b&b zijn onderschat.
Uit het bovenstaande volgt dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
Het verzoek om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen
7. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
De vraag die in dat kader voorligt is of eiser met de door hem ingediende medische informatie zodanige twijfels heeft gezaaid aan de juistheid van de medische beoordeling van zijn belastbaarheid door de (verzekerings)artsen, dat hierin aanleiding bestaat een onafhankelijke deskundige te benoemen. Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier niet voor.
Als overwogen heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport toereikend gemotiveerd waarom de medische informatie die eiser heeft overgelegd, geen aanleiding geeft om verdergaande beperkingen aan te nemen. De door eiser in beroep overgelegde medische gegevens werpen geen ander licht op de eerdere conclusies, zoals ook de verzekeringsarts b&b heeft aangegeven in de aanvullende rapportage van 11 november 2021. De rechtbank stelt vast dat ook in die gegevens ten aanzien van de stand van de schroef gesproken wordt van “fraaie stand van de schroef” en “ongewijzigd goede stand” en ten aanzien van de gemelde slikklachten van “geen evidente afwijkingen”. Daarmee ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat sprake zou zijn van twijfel over de medische beoordeling door de (verzekerings)artsen. Daarom wordt het verzoek tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige afgewezen.
De arbeidsdeskundige heroverweging
8. De rechtbank stelt vast dat de bevindingen van de primaire arbeidsdeskundige in bezwaar globaal zijn nagelopen en dat de arbeidsdeskundige b&b geen rapportage heeft opgesteld. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beter was geweest als er ook in bezwaar een rapportage was opgesteld, maar dat de zaak desondanks grondig opnieuw is bekeken. De vraag is of met deze werkwijze voldaan is aan het vereiste van de volledige heroverweging.
In beroep heeft verweerder bij emailbericht van 1 november 2021 aangegeven dat de conclusie van de arbeidsdeskundige b&b na een zogenoemde case-bespreking luidt dat de primaire bevindingen voor wat betreft de maatman / het maatmanloon en het opleidingsniveau akkoord zijn. De arbeidsdeskundige b&b heeft daarvoor ten aanzien van het opleidingsniveau een aanvullende motivering gegeven.
8.1
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn bezwaarschrift de geschiktheid van de geselecteerde functies gemotiveerd heeft bestreden en daarnaast heeft aangevoerd dat hij niet over het voor de functies vereiste opleidingsniveau beschikte. Uit het bepaalde in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb volgt dat in dat geval een arbeidskundige heroverweging dient plaats te vinden. De enkele mededeling in het bestreden besluit dat de arbeidsdeskundige b&b de beoordeling door de primaire arbeidsdeskundige globaal heeft nagelopen, is hierbij niet voldoende. Verweerder is daarmee voorbij gegaan aan het karakter van de volledige heroverweging in bezwaar, waarmee het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Pas met het emailbericht van 1 november 2021 is het bestreden besluit in arbeidsdeskundige zin deugdelijk gemotiveerd. Het gebrek dat kleeft aan het bestreden besluit zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. De rechtbank oordeelt in dat kader dat – ook als deze gebreken zich niet zouden hebben voorgedaan – een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen.
Conclusie
9. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder terecht en op juiste gronden tot de beslissing is gekomen dat eiser met ingang van 12 november 2019 niet meer in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Gelet op de in ro. 5 en 8.1 geconstateerde gebreken bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1496,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor één).
12. Tevens ziet de rechtbank aanleiding te oordelen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1496,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van F.J. Leegstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.