ECLI:NL:RBDHA:2021:15074
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verlenging verblijfsvergunning en verplaatsing hoofdverblijf van vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Nieuw-Zeelandse, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning voor 'Working Holiday' die niet werd verlengd, en haar aanvraag om het doel van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar 'verblijf als familie- of gezinslid bij [referent]' werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en referent sinds december 2019 in Nieuw-Zeeland verblijven en dat dit langer dan zes maanden is. De Staatssecretaris stelde dat dit een verplaatsing van het hoofdverblijf betekende, waardoor eiseres geen recht meer had op de verblijfsvergunning.
Eiseres betwistte dit en voerde aan dat hun verblijf in het buitenland te wijten was aan omstandigheden buiten hun schuld, zoals de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelde dat eiseres en referent niet de intentie hadden om hun hoofdverblijf te verplaatsen en dat hun langdurige verblijf in Nieuw-Zeeland niet verwijtbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.