ECLI:NL:RBDHA:2021:15105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
20/5801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van extreem laag waterverbruik en woonsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, die sinds 1 juni 1994 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw), kreeg op 4 maart 2020 te horen dat zijn recht op bijstand met ingang van 20 februari 2020 was ingetrokken en dat hij een bedrag van € 344,72 moest terugbetalen. Dit besluit volgde op een melding dat eiser vermoedelijk samenwoonde met zijn ex-partner, wat leidde tot een onderzoek naar zijn woonsituatie. Tijdens dit onderzoek bleek dat het waterverbruik op het door eiser opgegeven adres extreem laag was, wat volgens verweerder de conclusie rechtvaardigde dat eiser niet op dat adres woonde.

Eiser betwistte de intrekking van zijn bijstandsrecht en voerde aan dat hij wel degelijk op het opgegeven adres woonde. Hij stelde dat zijn lage waterverbruik te verklaren viel door zijn leefstijl en het feit dat hij regelmatig bij zijn ex-partner verbleef. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De rechtbank vond het onderzoek van verweerder niet onzorgvuldig en concludeerde dat eiser niet voldeed aan de inlichtingenplicht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie over de woonsituatie voor het recht op bijstand. De rechtbank merkte op dat eiser inmiddels bij zijn ex-partner woont en dat hij op 8 juni 2020 op dat adres in de Basisregistratie personen is ingeschreven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Soebhag),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 4 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 20 februari 2020 ingetrokken en van hem een bedrag van € 344,72 teruggevorderd.
In het besluit van 28 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft er geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt vanaf 1 juni 1994 bijstand, meest recent op grond van de Pw. Op 19 december 2019 krijgt verweerder een melding dat eiser vermoedelijk samenwoont op het adres [adres 1] [huisnummer 1] te [plaats] . Op dit adres staat in de Basisregistratie personen (Brp) mevrouw [A] samen met haat zoon [B] ingeschreven. Mevrouw is de voormalige partner van eiser. Verweerder vraagt vervolgens bij Dunea gegevens op over het waterverbruik op eisers adres aan de [adres 2] [huisnummer 2] te [plaats] . Dunea deelt verweerder mee dat eiser in de periode van augustus 2017 tot augustus 2018 gemiddeld 2 m3 water heeft verbruikt. Omdat dit verbruik extreem laag is, nodigt verweerder eiser uit voor een gesprek over diens woonsituatie. Ondanks dat gesprek van 20 februari 2020 blijft eisers woonsituatie onduidelijk en besluit verweerder aansluitend een huisbezoek af te leggen op het uitkeringsadres. Het rapport van 20 februari 2020 bevat een weergave van het gesprek en de bevindingen van het huisbezoek. Verweerder komt tot de conclusie dat eiser niet op het door hem opgegeven adres woont en dat hij niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Verweerder besluit eisers recht op bijstand met ingang van 20 februari 2020 in te trekken en van hem een bedrag van € 344,72 terug te vorderen. Dit besluit handhaaft verweerder na heroverweging.
2. Het bestreden besluit berust op de bevindingen van verweerders onderzoek. Verweerder heeft vastgesteld dat in de onderzochte periode sprake was van een extreem laag waterverbruik op het door eiser opgegeven uitkeringsadres. Dat extreem lage waterverbruik rechtvaardigt volgens verweerder de veronderstelling dat eiser niet op het opgegeven adres woont. Eiser maakt vervolgens niet aannemelijk dat het tegendeel het geval is. Uit het met eiser gevoerde gesprek komt naar voren dat eiser dagelijks bij zijn ex-partner op het adres [adres 1] [huisnummer 1] in [plaats] eet en daar ook wel eens in de weekenden slaapt. Eiser heeft in zijn woning wel een wasmachine, maar heeft die niet aangesloten op het elektriciteitsnet. Zijn ex-partner doet voor hem de was en zijn insuline bewaart hij in haar koelkast. Zijn overige medicatie bewaart hij in zijn eigen woning. Eiser zegt geen vuile was te hebben, hij wast die onder de douche. Verder zegt hij zich één keer per dag te wassen of te douchen en 2 á 3 keer per dag het toilet te gebruiken. Tijdens het huisbezoek constateert verweerder dat er geen enkel elektrisch apparaat in de woning is aangesloten, er is geen enkel levensmiddel of drinken aanwezig, de vuilnisbak is leeg en bevat ook geen vuilniszak, eiser kan geen medicatie laten zien en de kranen en het douchegedeelte zijn volledig droog. Voor het recht op bijstand is duidelijkheid omtrent de woonsituatie relevant. Eiser is verplicht om verweerder die duidelijkheid te verschaffen. Eiser maakt volgens verweerder echter niet aannemelijk dat hij op het opgegeven uitkeringsadres zijn hoofverblijf heeft.
3. Eiser betwist dat hij de inlichtingenplicht niet is nagekomen. Uit de onderzoeksbevindingen en het huisbezoek van 20 februari 2020 blijkt volgens eiser onvoldoende dat hij niet langer zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het waterverbruik rechtvaardigt die vooronderstelling ook niet. Eiser verblijft immers regelmatig bij zijn ex-partner, die hem een helpende hand biedt. Hij eet ook regelmatig buiten de deur, wat het lage energieverbruik zou kunnen verklaren. Verweerder heeft ten onrechte het huisbezoek als vertrekpunt genomen voor zijn conclusie dat eiser niet langer het zwaartepunt van zijn maatschappelijk leven heeft op het uitkeringsadres. Een eenmalig huisbezoek is daarvoor volgens eiser niet voldoende. Uit niets blijkt dat verweerder nader onderzoek heeft gedaan. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. Eiser heeft aanvullend een aantal door buurtbewoners ondertekende verklaringen overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat hij op het uitkeringsadres woont. Daarnaast betwist hij ten slotte dat dat er in zijn woning geen persoonlijke spullen zijn aangetroffen. Uit de rapportage van het huisbezoek blijkt immers dat verweerder daar schoenen en herenkleding heeft aangetroffen.
4. De te beoordelen periode is die van 20 februari 2020 tot en met 4 maart 2020.
4.1 Het besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een belastend besluit. Het is daarom aan verweerder om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1] 4.2 Waar iemand zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Dat ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, omdat de woonsituatie van essentieel belang is voor de vaststelling van het recht op bijstand.
4.3 Verweerder heeft de conclusie dat eiser ten tijde van belang niet langer zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres onder meer gebaseerd op eisers extreem lage waterverbruik.
4.4 Er is volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) al sprake van een extreem laag waterverbruik wanneer dat maximaal 7 m³ per jaar per huishouden is. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat de betrokkene dus niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken [2] .
4.5 Eiser had in de onderzochte periode een waterverbruik van 2 m³ per jaar. Dat is extreem laag. Eiser heeft aangevoerd dat dit verbruik niet uitwijst dat hij zijn hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres. Hij gebruikte volgens eigen zeggen slechts twee tot drie maal per dag het toilet, waste zich iedere dag met water, douchte twee maal per week, deed zijn was onder de douche en waste handmatig af. Dit maakt dat echter allemaal niet anders. Een minimaal toiletgebruik (een toiletbezoek per dag), in combinatie met een douchebeurt per week levert volgens het Nibud al een waterverbruik op van 6,3 m3 per jaar.
4.6 Eiser maakt dus gelet op r.o. 4.5 niet aannemelijk dat hij ondanks het extreem lage waterverbruik ten tijde van belang zijn hoofdverblijf wel had op het uitkeringsadres. Daarbij is ook nog het volgende van belang. Bij het huisbezoek maakte eisers woning op verweerder een onbewoonde indruk. Zo was de koelkast leeg en niet aangesloten. Verweerder trof geen enkel levensmiddel of drinken aan. Geen enkel elektrisch apparaat was aangesloten, zelfs geen televisie. In de vuilnisbak zat geen vuilniszak. Bovendien was de vuilnisbak verder ook leeg. Eiser kon geen medicatie tonen, terwijl die volgens zijn verklaring wel in zijn woning (slaapkamer) aanwezig moest zijn. Eiser gebruikt insuline die hij volgens zijn verklaring bewaart hij in de koelkast van zijn ex-partner. De wasmachine in de badkamer is evenmin aangesloten en de kranen zijn droog en een stuk zeep ligt ongebruikt in een doos. Dat eiser op het uitkeringsadres zijn post ontving, betekent niet automatisch dat hij daar ook daadwerkelijk woonde. [3] De rechtbank acht verweerders onderzoek niet onzorgvuldig. In wat eiser aanvoert is geen aanknopingspunt te vinden voor een ander oordeel. Dat er slechts één huisbezoek heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders. Het lag vanwege het extreem lage waterverbruik van eiser immers op diens weg om aannemelijk te maken dat hij desondanks wel op het uitkeringsadres woonde. En dat heeft hij niet gedaan.
4.7 De rechtbank merkt ten overvloede op dat eiser inmiddels bij zijn ex-partner woont. Hij staat met ingang van 8 juni 2020 ook op het adres [adres 1] [huisnummer 1] in [plaats] in de Basisregistratie personen ingeschreven.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de CRvB van 15 juni 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:1418
2.zie de uitspraak van de CRvB van [huisnummer 2] april 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:927
3.zie de uitspraak van de CRvB van 17 september 2019; ECLI:NL:CRVB:2019:2998