Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
,eiseres/verzoekster,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om uitstel van vertrek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1969, had op 31 januari 2020 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, vanwege medische klachten. Het primaire besluit van 26 mei 2020, waarin de aanvraag werd afgewezen, leidde tot bezwaar van eiseres. De voorzieningenrechter werd verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, maar voordat de zitting plaatsvond, verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond bij besluit van 6 juli 2020.
Tijdens de zitting op 16 februari 2021 was eiseres niet aanwezig, maar werd verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de zitting behandeld en de uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om eiseres te laten reageren op het BMA-advies, dat de afwijzing van de aanvraag had ondersteund. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek terecht was, omdat er geen medische noodsituatie was die een uitstel rechtvaardigde. Ook werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de hoofdzaak ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en heeft eiseres vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht.