ECLI:NL:RBDHA:2021:15111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/6134 VK en AWB 20/4337 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om uitstel van vertrek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1969, had op 31 januari 2020 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, vanwege medische klachten. Het primaire besluit van 26 mei 2020, waarin de aanvraag werd afgewezen, leidde tot bezwaar van eiseres. De voorzieningenrechter werd verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, maar voordat de zitting plaatsvond, verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond bij besluit van 6 juli 2020.

Tijdens de zitting op 16 februari 2021 was eiseres niet aanwezig, maar werd verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de zitting behandeld en de uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om eiseres te laten reageren op het BMA-advies, dat de afwijzing van de aanvraag had ondersteund. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek terecht was, omdat er geen medische noodsituatie was die een uitstel rechtvaardigde. Ook werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de hoofdzaak ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en heeft eiseres vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/6134 en AWB 20/4337
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 16 februari 2021 in de zaak tussen
[eiseres/verzoekster]
,eiseres/verzoekster,
(gemachtigde: mr. M. Grirorjan,
v-nummer: [v-nummer]
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van der Lubbe).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres/verzoekster (eiseres) van 31 januari 2020 om op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 6 juli 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Verzoek vrijstelling griffierecht
2. Eiseres heeft voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen wegens betalingsonmacht. Gelet op de informatie in het dossier over de financiële positie van eiseres, ziet de rechtbank aanleiding om haar vrij te stellen van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
De aanvraag
3. Eiseres is geboren op [1969] en zij heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres heeft gevraagd om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw wegens medische klachten.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft op basis van het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA-advies) van 19 mei 2020 deze aanvraag afgewezen. In het BMA-advies van 19 mei 2020 is neergelegd dat bij het uitblijven van een medische behandeling voor psychische klachten en hoge bloeddruk van eiseres geen medische noodsituatie op korte termijn zou ontstaan en dat eiseres in staat was te reizen. Verweerder heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiseres tegen die afwijzing ongegrond verklaard.
De gronden van eiseres
5. Eiseres heeft in beroep herhaald wat zij in bezwaar naar voren heeft gebracht. Eiseres
blijft bij haar standpunt dat verweerder ten onrechte niet het BMA-advies aan haar heeft toegezonden, alvorens op de aanvraag te beslissen. Verder stelt eiseres dat de omstandigheid dat zij in het verleden niet is opgenomen niet mag leiden tot het advies om de aanvraag af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er in de situatie van eiseres geen
aanleiding was om eiseres te laten reageren op het BMA-advies voor het nemen van het primaire besluit. De situatie als bedoeld in artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht doet zich hier niet voor. Het gaat hier namelijk niet om eiseres betreffende gegevens die afwijken van gegevens die door haar zelf zijn verstrekt. In het BMA-advies wordt een oordeel gegeven door de arts over afgegeven verklaringen van artsen van eiseres. Verder zijn er geen medische stukken ingebracht op basis waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van het BMA-advies. Het is aan eiseres om aan te tonen dat het BMA-advies niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Dit is niet gebeurd. Dat het advies enkel is gebaseerd op de omstandigheid dat eiseres in het verleden niet is opgenomen is niet gebleken.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw terecht afgewezen.
8. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 februari 2021 en dit proces-verbaal zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.