In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 december 2021, wordt het verzoek van twee wensouders behandeld die via een draagmoederschapstraject een kind hebben gekregen. De wensouders, beiden van het mannelijk geslacht, hebben een verzoekschrift ingediend om de rechtsgeldigheid van de Amerikaanse geboorteakte van hun kind te laten erkennen en om de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten deze op te nemen in de registers. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het verzoekschrift en correspondentie van de ambtenaar. Tijdens de zitting, die via videoverbinding plaatsvond, zijn de wensouders en hun advocaat verschenen, evenals vertegenwoordigers van de ambtenaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wensouders niet in staat zijn om op eigen kracht een kind te krijgen en dat zij gebruik hebben gemaakt van een organisatie in de Verenigde Staten voor het draagmoederschap. De draagmoeder is een Amerikaanse burger en heeft een overeenkomst met de wensouders gesloten. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de juridische documenten die zijn opgesteld in de VS, waaruit blijkt dat de wensouders de enige wettelijke ouders van het kind zijn. De rechtbank heeft besloten om de zaak aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen die aan de Hoge Raad zullen worden gesteld in vergelijkbare zaken. Dit besluit is genomen om de juridische positie van het kind en de wensouders te verduidelijken, waarbij de rechtbank het belang van een snelle beslissing voor de wensouders erkent.
De rechtbank heeft benadrukt dat verzoekers in de tussentijd een verzoek tot voorlopige voogdij kunnen indienen, dat met voorrang zal worden behandeld. De rechtbank kan echter geen bindende uitspraken doen over de verblijfsstatus van het kind, aangezien de juridische band tussen de wensouders en het kind nog niet kan worden vastgesteld. De rechtbank houdt de beslissing aan tot 1 september 2022, in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad.