ECLI:NL:RBDHA:2021:15136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
21/6067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening om omgevingsvergunning wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 november 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Westland aan de derde-partij, Twins Investments B.V., is verleend. Deze vergunning betreft de oprichting van een bedrijfsverzamelgebouw en de aanleg van een in-/uitrit. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreest dat er een onomkeerbare situatie ontstaat als het gebouw wordt gerealiseerd zonder dat voldaan wordt aan de parkeernormen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake was van een spoedeisend belang. De rechter merkte op dat het gebouw pas in mei 2022 in gebruik zal worden genomen, waardoor er geen acute noodsituatie was die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast en geconcludeerd dat het verzoek kennelijk ongegrond was. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, in aanwezigheid van griffier mr. K.A. Linthout, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6067

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 november 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.P. Zijlstra),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder(gemachtigde: mr. R.D. Lotte).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Twins Investments B.V.,

(gemachtigde: mr. J. Bouwman-Treffers).

Procesverloop

In het besluit van 6 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfsverzamelgebouw en het aanleggen van een in-/uitrit.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 23 september 2021 een verweerschrift ingebracht.
Derde-partij heeft op 28 september 2021 gereageerd op het verzoekschrift.
Bij besluit van 18 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekster heeft bij brief van 23 november 2021 beroep ingesteld.
Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het verzoek om voorlopige voorziening dat is gedaan nadat bezwaar is gemaakt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.

Overwegingen

1.1.
De voorzieningenrechter doet, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting, omdat zij het verzoek kennelijk ongegrond acht. Daartoe wordt het volgende overwogen.
1.2.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
2. De voorzieningenrechter merkt in de eerste plaats op dat zij het betreurt dat niet eerder aan een behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening is toegekomen.
3.1.
Verzoekster voert aan dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen, omdat een onomkeerbare situatie dreigt. Voorkomen dient te worden dat het pand volledig wordt gerealiseerd, terwijl niet wordt voldaan aan de parkeernormen, aldus verzoekster.
3.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat sprake is van een acute noodsituatie die op dit moment het treffen van een voorlopige voorziening kan rechtvaardigen. Daarbij is van belang dat het beroep van verzoekster zich richt tegen de parkeernorm, terwijl door derde-partij is gesteld dat het gebouw pas in mei 2022 in gebruik zal worden genomen. Niet gebleken is dat dit onjuist is. Dit betekent dat een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
4. Nu er geen sprake is van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist, dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. A. J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.A. Linthout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
30 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.