ECLI:NL:RBDHA:2021:1516
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2021 uitspraak gedaan over de aanvraag van een verblijfsvergunning voor een gezin bestaande uit een moeder en haar drie kinderen. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat het gezin niet voldeed aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen. De moeder, van Marokkaanse afkomst, en haar kinderen, van Syrische afkomst, hadden eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vader van de kinderen, die onder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag valt, een contra-indicatie vormt voor de verblijfsvergunning. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de kinderen niet zodanig bijzonder waren dat dit hen het recht op verblijf in Nederland zou moeten geven. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had gesteld dat de aanvraag ongegrond was, omdat de kinderen niet voldeden aan de vereisten van de Afsluitingsregeling en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en wees op de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.