ECLI:NL:RBDHA:2021:15182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/6646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke maatregel opgelegd aan asielzoeker na incident met medebewoner

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een Libanese asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser, geboren in 1984, had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA, waarbij hem een maatregel was opgelegd. Deze maatregel hield in dat er per 18 augustus 2020 een bedrag van € 5,- per week gedurende vier weken van zijn toelage werd ingehouden. De maatregel was opgelegd naar aanleiding van een incident dat had plaatsgevonden op 8 augustus 2020, waarbij eiser betrokken was geraakt in een ruzie met een medebewoner op de opvanglocatie in Duinrell. Tijdens deze ruzie zou er sprake zijn geweest van schelden en fysiek geweld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet is verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigde van het COA wel aanwezig was. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het COA voldoende had onderbouwd waarom de maatregel was opgelegd. Eiser had aangevoerd dat hij het slachtoffer was van de situatie en dat de feiten anders lagen dan door het COA waren gepresenteerd. De rechtbank concludeerde echter dat er voldoende feiten waren die de maatregel konden dragen, en dat eiser een aandeel had in het incident, wat leidde tot de opgelegde maatregel.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6646
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1984] , van Libanese nationaliteit, eiser

V-nummer: [V nummer] ,
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser een maatregel opgelegd waarbij per 18 augustus 2020 een bedrag van € 5,- per week is ingehouden, gedurende vier weken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser een maatregel opgelegd op grond van het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen (ROV), waarbij hij vier weken € 5,- is gekort op zijn toelage. [1] Aan eiser is een ROV-maatregel 3 opgelegd vanwege een ruzie die hij met een medebewoner heeft gehad op 8 augustus 2020 op de opvanglocatie in Duinrell. Daarbij zou een opgelopen irritatie, waarbij in elk geval sprake is geweest van schelden, geleid hebben tot fysiek geweld. Dit incident heeft een middelgrote impact gehad.
2. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel ten onrechte is opgelegd, omdat hij het slachtoffer is van de situatie. Volgens eiser liggen de feiten anders dan hoe verweerder deze in het bestreden besluit heeft opgenomen.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft uitgelegd welke gebeurtenis heeft geleid tot de opgelegde maatregel. Zoals verweerder ter zitting heeft erkend zijn de verklaringen van eiser en de bij het incident betrokken medebewoner niet op alle punten gelijk, maar dit maakt niet dat er niet voldoende feiten in het dossier zijn vermeld die het bestreden besluit kunnen dragen. De rechtbank wijst daarbij op de verklaring van eiser over het incident met de medebewoner op 8 augustus 2020, zoals in het voornemen verwoord. Eiser heeft verklaard dat hij boos was en daarom dit gedrag heeft vertoond. Uit de gedingstukken kan verder worden afgeleid dat eiser in ieder geval betrokken was bij het incident, dat hij heeft geïrriteerd heeft gereageerd op agressieve gedragingen van de medebewoner, dat hij heeft gescholden en beledigende taal heeft geuit. Eiser heeft daarmee een aandeel gehad in het incident en is een onderdeel geweest van de confrontatie die uiteindelijk tot fysiek geweld heeft geleid. Of eiser zelf ook fysiek geweld heeft gebruikt, is niet geheel duidelijk, maar doet niet af aan zijn betrokkenheid bij de situatie met de medebewoner, die is uitgemond in fysiek geweld. In de huisregels van verweerder staat dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar is. Wat eiser heeft aangevoerd over zijn verwijtbaarheid, is in dit kader verder niet van belang. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat verweerder is uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden.
4. Verweerder heeft aan eiser de ROV-maatregel 3 kunnen opleggen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h, jo. artikel 19, eerste lid, onder a, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.