ECLI:NL:RBDHA:2021:15190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/4446 en AWB 20/4447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van verstrekkingen aan asielzoekers en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), en haar minderjarige kinderen. De zaak betreft de beëindiging van verstrekkingen aan de eisers op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). De eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het COA, dat de verstrekkingen per 27 april 2020 heeft beëindigd, en hebben tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 14 januari 2021 zijn de eisers en hun gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich wel heeft laten vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft overwogen dat de eisers geen procesbelang meer hebben bij het beroep, omdat eiseres op 10 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvanglocatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich niet heeft gehouden aan de meldplicht en dat zij, indien zij niet was vertrokken, nog steeds recht zou hebben op de verstrekkingen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen rechtens te beschermen belang meer is voor de eisers, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. E. Diele, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4446 en AWB 20/4447
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster,

en haar minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3]
V-nummers: [V nummer 1] , [V nummer 2] , [V nummer 3] en [V nummer 4] ,
tezamen te noemen: eisers/verzoekers
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verstrekkingen aan eisers/verzoekers (hierna te noemen: eisers) op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) met ingang van 27 april 2020 beëindigd. Verder is het verzoek om continuering van de opvang afgewezen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) heeft in verband met zwangerschap uitstel van vertrek gekregen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van 13 februari 2020 tot zes weken na haar bevalling. Dit uitstel van vertrek geldt tevens voor haar kinderen. Eiseres is op 17 februari 2020 bevallen van een dochter. Tot en met 30 maart 2020 is daarom de periode van uitstel van vertrek op eisers van toepassing geweest.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de Rva-verstrekkingen van eisers beëindigd per 27 april 2020. Van 13 februari 2020 tot en met 30 maart 2020 hebben eisers rechtmatig verblijf gehad. [1] Het recht op opvang eindigt vier weken nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd, dus op 27 april 2020. [2] In het bestreden besluit heeft verweerder opgemerkt dat er een coulanceregeling geldt vanwege het coronavirus, waardoor de Rva-verstrekkingen pas worden beëindigd zodra de coulanceregeling eindigt.
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eisers procesbelang hebben bij het beroep. In zijn verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat eiseres zich op 2 juni 2020 en 9 juni 2020 niet heeft gehouden aan de meldplicht en op 10 juni 2020 is geregistreerd als ‘met onbekende bestemming’ vertrokken. Eiseres heeft in haar beroepsschrift opgemerkt dat aan haar per 22 juni 2020 een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez [3] is toegekend.
4. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat van belang is dat eiseres er zelf voor heeft gekozen de opvang te verlaten met haar kinderen en dat de Rva-verstrekkingen van eisers nog liepen en zouden zijn doorgelopen als eisers de opvang niet verlaten zouden hebben. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat eisers geen procesbelang meer hebben.
5. De rechtbank kan uit de voormelde omstandigheden niet anders concluderen dan dat eisers geen rechtens te beschermen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het door hen ingestelde beroep. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Eisers zijn op 10 juni 2020 met onbekende bestemming vertrokken vanaf de opvanglocatie, tot dat moment hebben zij op basis van de voornoemde coulanceregeling verstrekkingen ontvangen. Daarnaast geldt dat eisers, indien zij niet waren vertrokken, nog onder de coulanceregeling zouden zijn blijven vallen. Nu eisers met onbekende bestemming uit de opvanglocatie zijn vertrokken stellen zij kennelijk niet langer prijs op de Rva-verstrekkingen. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat eisers geen procesbelang meer hebben. De rechtbank verklaart het beroep daarom nietontvankelijk.
6. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw.
2.Op grond van artikel 7, eerste lid, sub d, van de Rva 2005.
3.Arrest van 10 mei 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2017:354.