ECLI:NL:RBDHA:2021:15196
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging verblijfsrecht van een gemeenschapsonderdaan op basis van artikel 8.12 Vb met belangenafweging en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Poolse gemeenschapsonderdaan, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had in 2019 een besluit ontvangen waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Dit besluit was gebaseerd op artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000, waarbij verweerder had geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijf als gemeenschapsonderdaan. Eiser had geen vaste woon- of verblijfplaats, beschikte niet over voldoende middelen van bestaan en had een strafblad met meerdere veroordelingen voor vermogensdelicten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 14 januari 2021 heeft de rechtbank overwogen dat eiser vrijgesteld kon worden van het griffierecht, gezien zijn financiële situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in het bestreden besluit niet het onderliggende dossier had overgelegd, wat een gebrek vormde. Dit gebrek werd hersteld door de stukken alsnog als bijlage bij het verweerschrift te voegen.
De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was vanwege het gebrek in het besluit, maar besloot de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.068,- voor de beroepsprocedure en € 534,- voor de procedure om een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de beslissing in de hoofdzaak al was genomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.