Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Procedure
2.Feiten
(…)
HUUROVEREENKOMST WOONRUIMTE
Via deze brief zeggen wij de huur op van de [adres] te [plaats] . Conform huurovereenkomst artikel 3.1 eindigt deze huurovereenkomst voor bepaalde tijd per einddatum 31 december 2021.
3.Vordering en grondslag
4.Verweer
5.Beoordeling
Huurovereenkomst woonruimte voor bepaalde tijd’ en in de opsomming wat partijen in aanmerking nemen wordt ook melding gemaakt dat het gaat om een huurovereenkomst voor bepaalde tijd met een looptijd van negen maanden en zeventien dagen. Bovendien wordt daar uitdrukkelijk vermeld dat de huurder pas na voortzetting van de huurovereenkomst na de bepaalde tijd recht heeft op huurbescherming. In het desbetreffende artikel 3.1., dat gaat over de duur van de overeenkomst, staat nadrukkelijk met zoveel woorden dat de huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van negen maanden en zeventien dagen. Kortom de tekst van de huurovereenkomst duidt er op dat bedoeld is een overeenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan, zoals bedoeld in artikel 7:271 lid 1 BW. Op basis van deze bewoordingen in de huurovereenkomst mochten partijen ook in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar verwachten dat de huurovereenkomst voor bepaalde duur was overeengekomen. Daarnaast geeft de e-mail van de makelaar van [gedaagde] , weergegeven onder 2.3, voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst ook duidelijk aan dat de huurovereenkomst is aangegaan voor bepaalde duur, namelijk negen maanden met mogelijk uitloop. Dat hieruit zou moeten blijken dat het
minimaalnegen maanden is met mogelijke uitloop volgt de kantonrechter niet. Waarom het noodzakelijk is om te vermelden dat er mogelijke uitloop is als de duur van de overeenkomst toch al voor onbepaalde tijd is, is gesteld noch gebleken. De mededeling
“9 maanden, mogelijk uitloop i.v.m. nieuwbouw”kan niet anders worden uitgelegd dan dat [gedaagde] de mogelijkheid wilde behouden de huurovereenkomst te verlengen na ommekomst van de negenmaandentermijn. Een verlenging zou niet aan de orde zijn als er een overeenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat beide partijen zich bij het opstellen en aangaan van de huurovereenkomst hebben laten bijstaan door professionele partijen, een vastgoedbeheerbedrijf respectievelijk een makelaar. Verder stelt de kantonrechter vast dat in de huurovereenkomst ook niet gesproken wordt over een onbepaalde tijd, een proefperiode of een minimale duur, zoals [gedaagde] heeft betoogd. Dat in artikel 3.4 van de huurovereenkomst staat dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd doorloopt indien de bepaalde periode in 3.1. niet wordt opgezegd acht de kantonrechter van onvoldoende gewicht om direct van een huurovereenkomst voor onbepaalde duur te spreken. Voor partijen moet voldoende duidelijk zijn geweest dat hier de beëindiging van de huurovereenkomst voor bepaalde duur wordt bedoeld en niet zo zeer de wijze waarop die eindigt. Dat in de huurovereenkomst in artikel 3.3. het recht van [gedaagde] wordt beperkt om de huurovereenkomst in de bepaalde tijdsduur tussentijds op te zeggen, brengt nog niet als vanzelfsprekend mee dat daaruit volgt dat de huurovereenkomst dus voor onbepaalde tijd is aangegaan. Ingevolge artikel 7:271 lid 7 BW mag van deze opzeggingsbevoegdheid van de huurder niet worden afgeweken. Gebeurt dat wel dan is een dergelijk beding op grond van artikel 7:271 lid 7 BW nietig. Ook de omstandigheid dat de huurovereenkomst wellicht afwijkt van het ROZ-model ter zake bepaalde tijd doet hieraan niet af, omdat het immers aankomt wat partijen hebben beoogd en zijn overeengekomen. Het beroep van [gedaagde] op de contra-proferentem-regel passeert de kantonrechter, omdat uit het vorenstaande genoegzaam blijkt dat artikel 3 van de huurovereenkomst gelezen in de context van de hele huurovereenkomst voldoende duidelijk is.