ECLI:NL:RBDHA:2021:15333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
SGR 20/5349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Anw-uitkering na toekenning WIA-uitkering en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres ontving een Anw-uitkering, maar na de toekenning van haar WIA-uitkering in juli 2019, heeft de Sociale verzekeringsbank de Anw-uitkering herzien en teruggevorderd. Eiseres was van mening dat het niet redelijkerwijs duidelijk was dat zij een te hoog bedrag aan Anw-uitkering ontving na de toekenning van de WIA-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Sociale verzekeringsbank de primaire besluiten heeft genomen op basis van onjuiste informatie over het inkomen van eiseres. De rechtbank oordeelde dat er dringende redenen aanwezig waren om af te zien van herziening of intrekking van de Anw-uitkering, omdat eiseres niet op de hoogte was van de gevolgen van de WIA-uitkering voor haar Anw-rechten. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Sociale verzekeringsbank opgedragen een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens is de Sociale verzekeringsbank veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5349

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.T. Leigh),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Algemene Nabestaandenwet (Anw) herzien over de periode van juli 2019 tot en met september 2019.
Bij besluit van 18 oktober 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder het teveel betaalde bedrag aan Anw-uitkering over de periode van juli 2019 tot en met september 2019 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 2 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via skype plaatsgevonden op 11 november 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt van verweerder een Anw-uitkering. Op 11 april 2016 heeft eiseres zich ziek gemeld. Zij was werkzaam bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (de werkgever). Op 26 september 2019 heeft eiseres aan verweerder meegedeeld dat aan haar per 2 juli 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is toegekend. Zij ontvangt de WIA-uitkering middels salarisbetalingen van haar werkgever. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen. Het primaire besluit I berust op het standpunt dat het inkomen van eiseres over de periode van juli 2019 tot en met september 2019 een andere hoogte had dan bij verweerder bekend was. Daardoor heeft eiseres over die periode niet het juiste bedrag aan Anw-uitkering ontvangen. Het primaire besluit II berust op het standpunt dat eiseres over juli 2019 tot en met september 2019 voor een bedrag van bruto € 2.144,76 te veel Anw-uitkering heeft ontvangen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat een WIA-uitkering op grond van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (IB Szw) wordt aangemerkt als overig inkomen. Voor de vaststelling van de hoogte van de Anw-uitkering van eiseres dient rekening te worden gehouden met haar inkomen uit arbeid en inkomen in verband met arbeid (WIA-uitkering). Over de maanden juli 2019 tot en met september 2019 leidt dit tot een vordering van € 2.144,74 bruto. Volgens verweerder zijn er geen dringende redenen, omdat het eiseres bekend was dat zij per 2 juli 2019 een WIA-uitkering ging ontvangen, naast haar loon. Dat is van invloed op haar recht op Anw-uitkering.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat haar ontvangen inkomen vanaf 2 juli 2019 ten onrechte is aangemerkt als inkomen in verband met arbeid. Vanaf 2 juli 2019 is aan eiseres een WIA-uitkering toegekend. Deze uitkering werd uitbetaald aan de werkgever, terwijl het inkomen van eiseres verder gelijk is gebleven. Eiseres meent dat haar gehele inkomen als inkomen uit arbeid had moeten worden aangemerkt. Daarnaast meent eiseres dat had moeten worden afgezien van terugvordering.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Anw wordt onder inkomen verstaan het inkomen van de nabestaande uit arbeid of overig inkomen.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Anw wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Anw wordt inkomen op de Anw-uitkering in mindering gebracht.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Anw wordt in afwijking van het eerste lid van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:
een bedrag gelijk aan 50% van het bruto-minimumloon, alsmede
voor zover het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan het in onderdeel a bedoelde bedrag, een derde gedeelte van dat meerdere.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Anw wordt de Anw-uitkering bij wijziging van het inkomen herzien. Deze herziening gaat in op de eerste dag van de maand waarin die wijziging zich voordoet.
Artikel 34, eerste lid, van de Anw bepaalt dat onverminderd het elders in de Anw bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet verweerder een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 36, tweede lid, of 37 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 35a, 36, tweede lid, of 37 er toe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
Artikel 34, tweede lid, van de Anw bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
4.2
Artikel 2:1 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (IB Szw) bepaalt dat hoofdstuk 2 van het IB Szw van toepassing is op het bepalen van inkomen – voor zover hier van belang – als bedoeld in de Anw.
Ingevolge artikel 2:2, eerste lid, van het IB Szw wordt – voor zover hier van belang – onder inkomen uit arbeid verstaan:
a. hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet met dien verstande dat niet tot het inkomen uit arbeid worden gerekend:
1° uitkeringen op grond van een werknemersverzekering (…) al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat of stond.
Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van het IB Szw wordt onder overig inkomen – voor zover van belang – verstaan:
(…)
een uitkering op grond van de WIA.
4.3
Gelet op voornoemd wettelijk kader wordt een WIA-uitkering aangemerkt als overig inkomen als bedoeld in artikel 2:4 van het IB Szw. Deze uitkering dient in mindering te worden gebracht op de Anw-uitkering. Omdat de werkgever eigenrisicodrager is voor de WIA en eiseres nog in dienst was bij de werkgever, ontving zij haar WIA-uitkering niet rechtstreeks van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, maar werd deze verrekend met haar salarisbetalingen van de werkgever. Uit de door eiseres overgelegde loonstroken blijkt niet welk deel van haar salaris bestaat uit WIA-uitkering en welk deel uit inkomen uit arbeid. Gelet hierop overweegt de rechtbank dat voor eiseres niet redelijkerwijs duidelijk was dat zij na toekenning van haar WIA-uitkering een te hoog bedrag aan Anw-uitkering ontving. Dat maakt dat sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 34 van de Anw. Op grond daarvan kan verweerder (deels) afzien van herziening of intrekking.
Daarom is het beroep gegrond. Nu sprake is van een discretionaire bevoegdheid, kan de rechtbank niet zelf voorzien.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het griffierecht op na te melden wijze wordt gerestitueerd.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de griffier het ten laste van de rekening-courant gebrachte bedrag aan griffierecht van € 48,- aan de gemachtigde van eiseres terugbetaalt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.