Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft daarvoor een verklaring over zijn inkomen en vermogen overgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is vader van twee minderjarige kinderen; [minderjarige 1], geboren op [2011] en [minderjarige 2], geboren op [2014]. Beide kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Eiser wil verblijf bij zijn kinderen. De kinderen wonen bij hun moeder, mevrouw [moeder].
3. Verweerder heeft de afgifte van het verblijfsdocument geweigerd, omdat tussen eiser en de kinderen geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat de kinderen gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser verblijfsrecht wordt geweigerd. Het standpunt uit het primaire besluit dat eiser niet meer dan marginale zorgtaken verricht, is in het bestreden besluit verlaten en is daarom geen onderwerp van geschil.
4. Eiser voert aan hij sinds de geboorte betrokken is geweest bij het leven van zijn kinderen. Dat hij de kinderen pas in 2018 heeft erkend en pas sinds 2019 het gezamenlijke ouderlijk gezag heeft, zijn slechts formaliteiten. De kinderen weten niet beter dan dat eiser hun vader is en eiser neemt samen met de moeder beslissingen. Dat maakt de kinderen van eiser afhankelijk. Dit blijkt ook uit de verklaring van de moeder, de vele foto’s die zijn overgelegd en het feit dat eiser op de geboortekaartjes staat.
Daarnaast heeft eiser aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedtaken heeft en dat hij met het ouderlijk gezag is belast. Als eiser het land moet verlaten, kan hij het ouderlijk gezag niet meer uitoefenen. De kinderen zijn ook op dit punt van eiser afhankelijk.
Verweerder legt de focus op de mogelijkheden voor de Nederlandse ouder om voor de kinderen te zorgen, terwijl het Hof van Justitie van de EU(het Hof) heeft benadrukt dat dit een relevant, maar niet doorslaggevend gegeven is. Eiser wijst in dit kader op de artikelen 5, 7 en 18 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). De overweging dat de moeder, indien nodig, een beroep kan doen op kinderopvang, maatschappelijke instellingen, familie en vrienden deugt niet. Dit is het restrictieve beleid zoals dat gold ten tijde van het arrest Zambranoen het Hof heeft in het arrest Chavez-Vilchez gezegd dat dit beleid te restrictief is.
Eiser voert verder aan dat het aannemelijk is dat de kinderen in hun ontwikkeling worden geschaad als hij uit hun leven wordt gerukt. Het is dan ook aan verweerder om aan te tonen dat het ontvallen van hun vader geen negatieve invloed zal hebben op de kinderen.
In het arrest Chavez-Vilchez staat dat de derdelanderouder gegevens verschaft waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Hiermee wordt de bewijslast omgekeerd en de procedurele autonomie van verweerder beperkt. Verweerder is ten onrechte de mening toegedaan dat hij pas onderzoek hoeft te doen als eiser aangeeft over welke stukken hij niet kan beschikken. Eiser heeft echter alle gegevens overgelegd op grond waarvan hij in het bezit moet worden gesteld van een verblijfsdocument. Als dit volgens verweerder niet voldoende is, moet verweerder daar nader onderzoek naar doen, bijvoorbeeld door een hoorzitting te houden of een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te laten verrichten, aldus eiser.
5. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburgers zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
6. Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en luidde ten tijde van de aanvraag – voor zover hier van belang – als volgt:
‘
Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind
Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
de leeftijd van het kind;
zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.’
7. De enige vraag die partijen verdeeld houdt is of sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en de kinderen dat weigering van verblijfsrecht aan eiser ertoe zal leiden dat de kinderen genoopt zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten en als zodanig het effectief genot van de rechten van artikel 20 van het VWEU aan hen wordt ontzegd.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser op 20 januari 2021 een fax (36 pagina’s) naar de rechtbank heeft gestuurd met aanvullende stukken. Ter zitting is komen vast te staan dat de rechtbank en verweerder deze fax niet tijdig onder ogen hebben gekregen. De rechtbank heeft daarom besloten deze stukken niet toe te laten tot de procedure. De stukken worden tegelijk met deze uitspraak aan eiser teruggestuurd.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de door eiser overgelegde stukken, terecht op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat de weigering van een verblijfsrecht aan eiser ertoe leidt dat de kinderen het grondgebied van de Europese Unie moeten verlaten. Over de beroepsgrond van eiser dat hij sinds de geboorte van de kinderen bij hun leven betrokken is, overweegt de rechtbank dat verweerder deze grond in het bestreden besluit gemotiveerd heeft weersproken. Zo heeft verweerder erop gewezen dat deze stelling niet is onderbouwd met stukken en dat de stukken die wel zijn overgelegd zien op de periode rond de geboorte en/of de periode rond de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niets concreets en objectiefs tegenover heeft gesteld waaruit blijkt dat hij wel sinds de geboorte van de kinderen altijd betrokken is geweest bij hun leven. De niet nader onderbouwde stellingen van eiser dat de kinderen niet beter weten en dat hij altijd samen met de moeder beslissingen heeft genomen, zijn hiertoe onvoldoende. Evenmin leiden de door eiser overgelegde foto’s tot een ander oordeel, nu dat momentopnames zijn. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat de dagelijkse verzorging van de kinderen door de moeder plaatsvindt, aangezien de kinderen daar wonen en ook altijd gewoond hebben. Het zwaartepunt van de affectieve en pedagogische relatie met de kinderen ligt dan ook bij hun moeder. Van co-ouderschap is voorts geen sprake. Dat eiser de kinderen naar school en logopedie brengt en met hen leest, is onvoldoende om te kunnen spreken van een afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Verweerder heeft verder van belang mogen achten dat eiser pas in 2018, ruim zeven en vier jaar na hun geboorte, de kinderen heeft erkend en dat hij pas in 2019 het gezag heeft gevraagd en gekregen over de kinderen. Dat dit slechts formaliteiten zijn, onderschrijft de rechtbank niet. Over het beroep op het IVRK overweegt de rechtbank dat verweerder met de motivering van het bestreden besluit de belangen van de kinderen voldoende in ogenschouw heeft gehad, zodat het beroep op het IVRK niet slaagt.
10. Over de beroepsgrond dat sprake is van omkering van de bewijslast als aannemelijk is dat het slecht is voor de kinderen als hun vader zou vertrekken, overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat het op grond van het arrest Chavez-Vilchez in eerste instantie aan eiser is om met stukken te onderbouwen dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding en dat er vervolgens een nadere onderzoeksplicht op verweerder rust. Anders dan eiser stelt volgt uit het arrest niet dat verweerder, als eiser alle stukken heeft overgelegd die hij heeft, in alle gevallen nader onderzoek moet (laten) doen naar de afhankelijkheidsverhouding tussen de derdelanderouder en het kind en niet zou mogen beslissen op grond van de overgelegde stukken. Met de door de aanvrager overgelegde stukken moet wel een bepaalde drempel worden gehaald, voordat verweerder nader onderzoek moet instellen naar de afhankelijkheidsverhouding tussen de ouder en het kind. De enkele omstandigheid dat een scheiding tussen de ouder en het kind impact heeft op het kind, is daarvoor onvoldoende. Zoals verweerder heeft erkend, zal een scheiding met eiser een bepaalde impact hebben op de ontwikkeling van de kinderen, maar verweerder heeft mogen oordelen dat dit onvoldoende is om te spreken van een afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in arrest Chavez-Vilchez. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich derhalve in dit geval op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Verweerder was daarom niet gehouden nader onderzoek te (laten) doen naar deze afhankelijkheidsverhouding, maar heeft op grond van de overgelegde stukken een gemotiveerd besluit kunnen nemen. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
11. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Aan eiser is door niet te horen de mogelijkheid ontnomen om eventuele onduidelijkheden op te helderen, zoals bijvoorbeeld het kunnen geven van een toelichting op de afhankelijkheid van de kinderen. Verweerder heeft in zaken als deze een actieve rol om onderzoek te doen naar de afhankelijkheidsverhouding in de zorg- en opvoedtaken. In dat licht bezien is het onjuist om niet tot horen over te gaan.
12. Volgens artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vormt de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is slechts sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze zaak kunnen afzien van de hoorplicht, omdat uit de door eiser in de besluitvormingsfase overgelegde stukken reeds duidelijk was dat geen sprake is van een afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Hierover bestonden bij verweerder ook geen vragen, zodat een hoorzitting niet tot een ander besluit had geleid. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
14. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
15. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.