ECLI:NL:RBDHA:2021:15415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
NL20.21132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Albanese eiser op basis van bloedwraak en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Albanese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij vreest voor bloedwraak door zijn stam in Albanië en dat hij rechtmatig verblijf heeft in Griekenland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over de bloedwraak niet geloofwaardig zijn en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat hij rechtmatig verblijf heeft in Griekenland. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bescherming kan krijgen van de Albanese autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat Albanië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat de aanvraag om asiel terecht is afgewezen. Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn zienswijze niet is meegenomen in de besluitvorming, wat de rechtbank bevestigde als een motiveringsgebrek. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser werd een vertrektermijn onthouden en er werd een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21132

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. van der Zanden).

ProcesverloopBij besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.21133, plaatsgevonden op 14 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1988].
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Albanië vreest
voor familiegerelateerde bloedwraak door de stam [stam]. Hij heeft zijn asielaanvraag ingediend omdat het na het verlengen van zijn paspoort in Albanië niet mogelijk bleek om terug te keren naar Griekenland. Hij heeft verklaard dat hij niet terug durft te keren naar Albanië en dat hij verblijfsrecht heeft in Griekenland.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst
- Bloedwraak door de stam [stam]
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat het relevante element ‘bloedwraak’ niet geloofwaardig is. Eiser heeft niet gedetailleerd en slechts in algemene termen weten te verklaren over de personen die hem zouden willen vermoorden. De verklaringen van eiser hierover zijn veelal gestoeld op vermoedens en aannames en hij heeft tegenstrijdig verklaard over waar hij vandaan komt. Verder heeft verweerder opgemerkt dat eiser meermaals is teruggekeerd naar Albanië sinds hij in 2005 naar Griekenland is vertrokken; deze bezoeken ontkrachten de verklaringen over de bloedwraakvete. Verder heeft verweerder uit de verklaringen van eiser opgemaakt dat eiser niet heeft verzocht om bescherming van en bij de Albanese autoriteiten, op grond waarvan niet gesteld kan worden dat deze hem geen bescherming kunnen bieden.
Daarnaast wordt Albanië in zijn algemeenheid als veilig land van herkomst beschouwd en heeft eiser niet het tegendeel aannemelijk gemaakt en ook niet dat hij onder de uitzonderingscategorie valt. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat Albanië in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Nu de aanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond wordt eiser een vertrektermijn onthouden en heeft verweerder een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Standpunt eiser
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn zienswijze die hij heeft ingediend op 7 december 2020 niet heeft meegenomen in de besluitvorming. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij aan de Dienst Terugkeer & Vertrek stukken heeft overhandigd waaruit zijn rechtmatig verblijf in Griekenland blijkt en dat hij terug wil keren naar Griekenland. Verweerder had hem op basis van een Dublinclaim over moeten dragen aan Griekenland, althans door middel van een bevel moeten opdragen om zich naar Griekenland te begeven. In dat geval was er geen sprake geweest van een inreisverbod en reeds om die reden is de bestreden beslissing onrechtmatig.
Aanvullend standpunt verweerder
6. Verweerder heeft hierop gereageerd in een aanvullend verweerschrift. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan eiser reeds op 5 november 2020 een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en een inreisverbod is opgelegd. Dit besluit staat in rechte vast. De indiening van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft de werking van het terugkeerbesluit weliswaar opgeschort, maar door de afwijzing van die aanvraag is de opschorting geëindigd. Daarom is volgens verweerder terecht overwogen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het inreisverbod is in het bestreden besluit ten onrechte nogmaals opgelegd, zodat het beroep daartegen niet-ontvankelijk is. Het terugkeerbesluit en inreisverbod liggen dus niet ter toetsing voor; alleen de vraag of de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel op juiste gronden is afgewezen dient getoetst te worden. Dat verweerder de Griekse autoriteiten niet heeft verzocht de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag over te nemen kan de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet raken volgens verweerder. Verweerder is hiertoe niet gehouden op basis van de Vreemdelingencirculaire. Het is volgens verweerder aan eiser om te onderbouwen dat hij legaal in Griekenland kan verblijven. De onvertaald ingebrachte stukken geven geen uitsluitsel, aldus verweerder.
Oordeel rechtbank
7. De gemachtigde van eiser heeft daags voor de zitting aangegeven dat eiser, die in bewaring verbleef, na opheffing daarvan niet is teruggebracht naar de opvang maar is vrijgelaten op het station zonder telefoon en geld. Voorts heeft zij aangegeven dat hij voor haar niet meer traceerbaar was. De rechtbank ziet zich daarom allereerst ambtshalve gesteld voor de vraag of er nog sprake is van een procesbelang aan de zijde van eiser. Door de hiervoor geschetste gang van zaken kan er ondanks dat er geen contact meer is geweest tussen eiser en zijn gemachtigde, niet zonder meer van uit worden gegaan dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank is daarom en ook bij gebreke van overige informatie over eiser en gelet op de omstandigheid dat dit zich heeft voorgedaan kort voor de zitting, van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eiser geen procesbelang meer heeft. Het procesbelang wordt dus verondersteld.
8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de door eiser op 7 december 2020 ingediende zienswijze. In zoverre lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek, dient het beroep gegrond te worden verklaard en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit al dan niet in stand kunnen blijven.
9. De rechtbank stelt vast dat er geen inhoudelijke beroepsgronden zijn aangevoerd tegen de afwijzing van de asielaanvraag. Daarmee stelt de rechtbank vast dat het ongeloofwaardig geachte asielrelaas niet ter discussie staat en evenmin dat Albanië in zijn algemeenheid als veilig land kan worden aangemerkt en ook voor eiser.
10. Ten aanzien van de grond van eiser dat verweerder hem op basis van een Dublinclaim had moeten overdragen aan Griekenland, omdat hij in dat land rechtmatig verblijf heeft, oordeelt de rechtbank als volgt.
11. In C2/2.5 van de Vreemdelingencirculaire is bepaald dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, Verordening (EU) nr.604/2013 (Dublinverordening), als Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet verplicht is. Er worden enkele situaties genoemd waarin verweerder wel van deze bevoegdheid gebruik maakt, waaronder proceseconomische redenen, met name wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst en binnen afzienbare tijd terugkeer naar het land van herkomst gewaarborgd is.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de werkwijze zoals beschreven in C2/2.5 van de Vreemdelingencirculaire heeft mogen volgen en van zijn bevoegdheid gebruik mocht maken. Dit omdat Albanië als veilig land van herkomst aangemerkt kan worden en er ook geen concrete aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Griekenland. Eiser heeft zijn gestelde rechtmatig verblijf slechts onderbouwd met stukken die hij in het Grieks heeft overgelegd. Verweerder heeft die onvertaalde stukken buiten beschouwing mogen laten. Het overleggen van onvertaalde stukken ligt immers in de risicosfeer van eiser. Verder heeft eiser ook naast de verklaring dat hij rechtmatig verblijf in Griekenland heeft ook meermaals verklaard geen rechtmatig verblijf in Griekenland te hebben, wat als contra-indicatie kan worden aangemerkt nu daarvoor ook geen verklaring is gegeven. Terugkeer naar een veilig land van herkomst lijkt daarmee gewaarborgd. Deze beroepsgrond faalt daarom.
13. Eiser heeft voorts aangevoerd dat er geen terugkeerbesluit en geen inreisverbod opgelegd hadden mogen worden. De rechtbank stelt vast dat uit de informatie die door verweerder is overgelegd, volgt dat op 5 november 2020 aan eiser een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en een inreisverbod is opgelegd. Deze besluiten staan in rechte vast. De indiening van de asielaanvraag heeft - zoals verweerder terecht stelt - de werking van het terugkeerbesluit opgeschort, maar door de afwijzing van de aanvraag is die opschorting geëindigd [1] . Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit terecht een vertrektermijn onthouden. De beroepsgrond tegen het terugkeerbesluit slaagt niet.
14. Verweerder heeft erkend dat het inreisverbod ten onrechte nogmaals in het bestreden besluit wordt vermeld. Het inreisverbod dat is opgelegd op 5 november 2020 is immers nog steeds van kracht nu niet is gebleken dat eiser het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie al voor een periode van twee jaar heeft verlaten. Dit onderdeel van het bestreden besluit was daarom niet gericht op enig rechtsgevolg. Voor zover de beroepsgronden zich hiertegen richten is het beroep niet-ontvankelijk.
Conclusie
15. Gelet op het bepaalde in r.o. 8. is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet evenwel aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb, omdat de beroepsgronden - die ook grotendeels een herhaling van de zienswijze betreffen - voor het overige falen.
16. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het inreisverbod;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid vanmr. R.G. Kamphof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3349), ro. 2.1. en 2.2.