ECLI:NL:RBDHA:2021:15482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
20/2435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 december 2021, wordt de zaak behandeld van een eiser die een WIA-uitkering heeft aangevraagd na een ziekmelding in 2017. De eiser, die werkzaam was als medewerker in een casino, heeft zich ziekgemeld en na afloop van de wachttijd werd hij door het Uwv als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld. Eiser heeft vervolgens een herbeoordeling aangevraagd, maar het Uwv weigerde de WIA-uitkering per 1 april 2019, omdat de klachten die hij meldde een andere oorzaak zouden hebben dan de eerdere klachten. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 23 november 2021 behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn lichamelijke klachten en dat de toegenomen psychische klachten niet correct zijn beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig genoeg is geweest, omdat de verzekeringsartsen niet alle relevante informatie hebben meegenomen. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen, conform de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft de beslissing aangehouden totdat verweerder heeft gereageerd op de mogelijkheid tot herstel van het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2435
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: B.M. de Wolff).

Procesverloop

In het besluit van 23 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd met ingang van 1 april 2019 een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan eiser toe te kennen.
In het besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft op deze stukken gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2021 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als medewerker casino bij [bedrijf] casino. Op 9 januari 2017 heeft eiser zich ziekgemeld. Na einde wachttijd heeft verweerder geweigerd om per 23 februari 2019 een WIA-uitkering aan eiser toe te kennen omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend zodat dit besluit in rechte vaststaat.
1.2.
Op 5 juni 2019 heeft eiser zich per 1 april 2019 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een herbeoordeling in het kader van de WIA verricht. Het betreft een zogenoemde Amber-beoordeling in welk verband verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot het primaire besluit, waarbij verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser nu andere gezondheidsklachten heeft. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een WIA-uitkering per 1 april 2019. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Eiser heeft per 1 april 2019 geen recht op een WIA-uitkering omdat de klachten die eiser per die datum kreeg, een andere oorzaak hebben dan de klachten die eiser eerder had. Dit standpunt is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 24 februari 2020.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert – samengevat weergegeven – aan dat de verzekeringsartsen met name oog hebben gehad voor de psychische klachten van eiser, terwijl de lichamelijke klachten waarmee hij bekend was bij de WIA-beoordeling, toegenomen zijn. Het klopt niet dat de toegenomen lichamelijke klachten van eiser niet geobjectiveerd zijn. Een perianale fistel was bekend en een operatie was geïndiceerd. Ook is er volgens de fysiotherapeut sprake van verhoogde spierspanning. De verzekeringsarts b&b had hier niet zonder nadere motivering aan voorbij kunnen gaan. Eiser heeft een rapport overgelegd waaruit blijkt dat de psychische klachten op 13 december 2017 reeds door een bedrijfsarts waren onderkend. Eiser heeft daarnaast een letselschaderapport overgelegd waarin blijkt van psychische klachten. Volgens eiser staat het vast dat zijn psychische klachten waren toegenomen en heeft hij op grond van psychische klachten loon tijdens ziekte ontvangen tot einde wachttijd. Het zou niet uit moeten maken dat hij niet in bezwaar is gegaan tegen zijn WIA-beoordeling. Eiser verzoekt om een onafhankelijke deskundige te benoemen en verwijst hierbij naar het Korosec-arrest en het Letincic-arrest. Ten slotte stelt eiser dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
4.1
Verweerder stelt hiertegenover dat er geen aanleiding is om het standpunt te wijzigen. Eiser heeft geen (nieuwe) medische gegevens overgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft uitgebreid gemotiveerd waarom er per 1 april 2019 sprake is van een andere ziekteoorzaak. Om met zekerheid te kunnen vaststellen dat er ook op lichamelijk vlak geen sprake was van toegenomen beperkingen, heeft de verzekeringsarts b&b nog informatie opgevraagd bij de huisarts en de fysiotherapeut. Het onderzoek is zeer zorgvuldig geweest. Dat er op 13 december 2017 door de bedrijfsarts een verminderde psychische belastbaarheid werd aangenomen, laat onverlet dat er gedurende de wachttijd geen psychische ziekte is vastgesteld, dat eiser niet onder behandeling is geweest voor psychische klachten en dat de eerste verwijzing voor behandeling ruim na datum in geding plaatsvond. Bovendien heeft de bedrijfsarts op 6 november 2018 geen psychische beperkingen meer aangenomen en is bij einde wachttijd een normale psychische belastbaarheid vastgesteld.
4.2.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard niet te betwisten dat eiser zijn psychische klachten gedurende de wachttijd al heeft gemeld. Dit is in verschillende rapporten te lezen alsook in de uitdraai van de huisarts. Ook heeft verweerder desgevraagd verklaard dat er voor de peildatum misschien wel gekeken moet worden naar de volledige wachttijd, maar dat ook in dat geval geen sprake is van geobjectiveerde klachten.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent arbeids(on)geschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.2.
Eiser is op het spreekuur van 17 juli 2019 lichamelijk en psychisch onderzocht door de primaire arts. Ook is er dossieronderzoek verricht waarbij de ontvangen informatie is bestudeerd. De primaire arts heeft van zijn bevindingen op 22 juli 2019 een rapport opgesteld, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De fysieke beperkingen die tijdens de vorige beoordeling aanwezig waren, worden onveranderd aanwezig geacht. Ten aanzien van de psychische klachten stelt de primaire arts dat hier bij de eindewachttijdbeoordeling van 25 januari 2019 geen sprake van was. Er kan derhalve geen sprake zijn van toegenomen arbeidsongeschiktheid op basis van psychische klachten.
5.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 24 februari 2020 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft hiervoor dossierstudie verricht, eiser gezien op de hoorzitting van 27 januari 2020 en informatie bij de behandelend sector opgevraagd en betrokken. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire arts. Per einde wachttijd op 2 februari 2019 is bij eiser een verminderde lichamelijke belastbaarheid vastgesteld op grond waarvan hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De nieuwe ziekmelding is primair gedaan vanwege psychische klachten. Het kan zo zijn dat er psychische spanningen waren gedurende de eerste twee wachtjaren, maar er is geen psychische ziekte vastgesteld en eiser is ook niet onder behandeling geweest voor zijn psychische klachten. De eerste verwijzing hiervoor dateert van een half jaar na einde wachttijd. De bedrijfsartsen arbodiensten hebben in de twee wachtjaren ook nooit een verminderde psychische belastbaarheid vastgesteld. Ook is in het kader van de einde wachttijd een normale psychische belastbaarheid vastgesteld. Hier is geen bezwaar tegen ingediend. Verder is gesteld dat de lichamelijke klachten en daarmee de beperkingen zijn toegenomen. Uit de bevindingen van de primaire arts en de in bezwaar vergaarde informatie van de behandelend sector, volgt echter dat de gemelde toename van lichamelijke klachten niet is geobjectiveerd. Er kan een toename van klachten zijn ervaren, maar er is geen sprake van toegenomen afwijkingen. De bij lichamelijk onderzoek door de fysiotherapeut gedane bevindingen werpen niet overtuigend een ander licht op de zaak. Er is daarom naar objectieve maatstaven gemeten, geen sprake van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak, aldus de verzekeringsarts b&b.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de psychische klachten reeds tijdens de wachttijd bekend waren alsook dat er niet alleen naar de eindewachttijdbeoordeling gekeken moet worden, maar ook naar de wachttijd zelf. De primaire arts heeft alleen naar de eindewachttijdbeoordeling gekeken en derhalve niet naar de psychische klachten die tijdens de wachttijd reeds aanwezig waren.
6.2
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn onderzoek weliswaar ook naar de psychische klachten tijdens de wachttijd gekeken, maar hij concludeert dat er geen psychische ziekte is vastgesteld, dat eiser niet onder behandeling was, dat hij hier pas een verwijzing voor heeft gekregen een half jaar na einde wachttijd en dat de bedrijfsartsen gedurende de wachttijd ook nooit een verminderde psychische belastbaarheid hebben vastgesteld. Daarom zou er geen sprake zijn van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Beide artsen concluderen dat de psychische klachten uit een andere ziekteoorzaak voortkomen.
6.3
Beide artsen hebben niet gekeken naar de beperkingen die mogelijk voortvloeien uit de melding van toegenomen psychische klachten. Dit strookt niet met wat verweerder ter zitting heeft verklaard. De verzekeringsarts b&b heeft bovendien in zijn rapport vermeld dat de eerste verwijzing voor behandeling van psychische klachten dateert van een half jaar na einde wachttijd. Blijkens hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard, gesteund door het in beroep overgelegde letselschaderapport, is dit incorrect. Eiser is in augustus 2017 reeds doorverwezen naar de psycholoog. Uit dit letselschaderapport volgt ook, in tegenstelling tot wat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport stelt, dat er op 13 december 2017 – en daarmee gedurende de wachttijd – door de bedrijfsarts een verminderde psychische belastbaarheid werd aangenomen. Het bestreden besluit vertoont daarom gebreken omdat het onzorgvuldig is voorbereid en kan niet in stand blijven. Nu verweerder er zelf voor heeft gekozen om het letselschaderapport niet aan de verzekeringsarts b&b voor te leggen, dienen de gebreken in het medisch onderzoek voor zijn rekening te komen.
7.1.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen door toepassing te geven aan artikel 8:51a Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:80a Awb doet de rechtbank daarom een tussenuitspraak.
7.2.
Verweerder dient, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, Awb, zo spoedig mogelijk – en wel binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak – kenbaar te maken of van de gelegenheid tot herstel gebruik zal worden gemaakt.
7.3.
In het geval verweerder gebruik wenst te maken van de gelegenheid het gebrek te herstellen, wordt hem hiervoor met toepassing van artikel 8:51a, tweede lid, Awb een termijn gegeven van zes weken.
7.4.
Op grond van artikel 8:51b, derde lid, Awb kan eiser binnen vier weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk zijn zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
7.5.
Verlenging van de hiervoor genoemde termijnen is slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Een gemotiveerd verzoek om verlenging van een termijn moet worden ingediend binnen de in deze tussenuitspraak bepaalde termijn.
7.6
Indien verweerder aangeeft geen gebruik te willen maken van de gelegenheid tot herstel, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de termijnen genoemd hiervoor onder 7.2 en 7.3, zal de rechtbank binnen zes weken na het verstrijken van de gestelde termijn of het ontvangen van het bericht van verweerder einduitspraak doen.
7.7
Indien verweerder is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiser.
7.8.
Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, Awb een (nader) onderzoek ter zitting achterwege blijven.
7.9.
In afwachting van de nadere reactie van verweerder, zoals hiervoor aangegeven, en de zienswijze daarop van eiser, wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
7.1
De rechtbank wijst partijen erop dat tegen deze uitspraak hoger beroep open staat, maar pas tegelijk met de nog te wijzen einduitspraak. Tot die tijd staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.