ECLI:NL:RBDHA:2021:15485
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking beroep tegen vermeend besluit tot inbewaringstelling en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft verzoeker op 24 januari 2021 beroep ingesteld tegen een vermeend besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot het opleggen van een maatregel van bewaring. Echter, de Staatssecretaris heeft geen maatregel van bewaring opgelegd aan verzoeker. Op 28 januari 2021 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling, waarbij hij de zaak verder op de stukken wilde afdoen. De Staatssecretaris heeft op 2 februari 2021 gereageerd en toestemming gegeven om de zaak op de stukken af te doen. De rechtbank heeft op 4 februari 2021 het onderzoek gesloten en bepaald dat een nader onderzoek ter zitting niet nodig was, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat verzoeker op 28 januari 2021 het beroep tegen het vermeende besluit heeft ingetrokken. De gemachtigde van verzoeker heeft in het verzoek om schadevergoeding aangegeven dat verzoeker ten onrechte minimaal één dag van zijn vrijheid is beroofd op 22 januari 2021, zonder dat er een besluit tot inbewaringstelling is uitgevaardigd. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat uit de stukken niet blijkt dat verzoeker zonder geldige titel is vastgehouden, noch dat er sprake is geweest van een vreemdelingrechtelijke aanhouding. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier, en is op 8 maart 2021 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.