ECLI:NL:RBDHA:2021:15514
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing inreisverbod van Turkse vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Turkse vreemdeling, eiser, die verzocht om opheffing van een inreisverbod. Eiser had eerder rechtmatig verblijf in Nederland, maar was ongewenst verklaard en had een inreisverbod van tien jaar opgelegd gekregen. Dit inreisverbod was van kracht sinds 8 juni 2012. Eiser heeft op 3 februari 2020 een verzoek ingediend om het inreisverbod op te heffen, zodat hij zich bij zijn partner in België kon vestigen. De Staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 12 november 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet had aangetoond dat zijn relatie met zijn partner onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM viel. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor opheffing van het inreisverbod, zoals vastgelegd in het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om het inreisverbod op te heffen.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.