ECLI:NL:RBDHA:2021:15520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
NL21.2522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en medische behandeling van eiser met leukemie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, die lijdt aan leukemie, een verblijfsvergunning aanvroeg. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij in Duitsland geen toegang heeft tot medische zorg na een negatieve beslissing op zijn asielverzoek.

Tijdens de zitting op 9 maart 2021, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris zich terecht op de Dublinverordening beriep, aangezien Duitsland had ingestemd met een verzoek om terugname van de eiser. Eiser voerde aan dat hij op grond van artikel 17 van de Dublinverordening recht had op behandeling in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij in Duitsland geen adequate medische zorg zou ontvangen.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet onzorgvuldig had gehandeld door de medische situatie van eiser niet ter advisering voor te leggen aan het Bureau Medische Advisering. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat de overdracht naar Duitsland een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid zou inhouden. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2522
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.2523, plaatsgevonden op 9 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Abdalla. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat Nederland het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling zou moeten nemen en voert daartoe aan dat hij leukemie heeft en hiervoor behandeld moet worden. In Duitsland heeft hij geen recht meer op medische behandeling na een negatieve beslissing. Uit de overgelegde medische informatie
blijkt dat eiser onder behandeling staat bij een specialist van het UMCG. Verweerder had medisch advies moeten vragen aan het Bureau Medische Advisering (BMA) over de noodzakelijke medische behandeling en de vraag of feitelijke overdracht een reëel risico oplevert voor strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest).
3. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser is gediagnosticeerd met leukemie en dat hij hiervoor onder behandeling staat bij het UMCG. Verweerder heeft hierin echter geen reden hoeven zien om het asielverzoek in behandeling te nemen. Immers, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat de medische behandeling in Duitsland vergelijkbaar is met de behandeling in Nederland. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit de medische stukken blijkt dat eiser in Duitsland onder behandeling stond voor zijn ziekte. Eiser heeft op geen enkele wijze een begin van bewijs geleverd dat hij in Duitsland, omdat hij een negatieve beslissing heeft gekregen, niet de benodigde zorg kan krijgen. De niet nader onderbouwde stelling is daarom onvoldoende om te oordelen dat verweerder ten aanzien van Duitsland niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voor het vragen van individuele garanties aan de Duitse autoriteiten ziet de rechtbank dan ook geen aanknopingspunten. Voor zover beroep eiser beoogd heeft een beroep te doen op het arrest C.K. tegen Slovenië1 overweegt de rechtbank dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat de overdracht naar Duitsland op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand zal inhouden. Verweerder heeft gelet op het vorenstaande niet onzorgvuldig gehandeld door de medische situatie van eiser niet ter advisering voor te leggen aan het BMA.
5. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
1 Hof van Justitie van de EU, 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
10 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer K.S. Smits
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.