ECLI:NL:RBDHA:2021:15521
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielverzoek. Dit besluit was genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 februari 2021. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 9 maart 2021, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M. Stoetzer-van Esch, en een tolk, N. Abdalla. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. F. van de Kamp. Tijdens de zitting werd ook de zaak NL21.2522 behandeld, die verband hield met het beroep van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de andere zaak, er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De voorzieningenrechter, mr. B. Fijnheer, heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van griffier mr. K.S. Smits. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.