ECLI:NL:RBDHA:2021:15534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking deelname aan militaire missie door vaccinatieplicht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een ambtenaar die haar order om deel te nemen aan de FORTIS missie had ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op het feit dat de verzoekster zich niet had laten vaccineren tegen Covid-19. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er sprake was van onverwijlde spoed.

De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter weegt de belangen van de verzoekster tegen die van de verweerder, in dit geval de minister van Defensie. De verzoekster voerde aan dat de vaccins zich nog in een experimentele fase bevonden en dat de gevolgen van vaccinatie onbekend waren. De verweerder daarentegen stelde dat de vaccinatieverplichting was gebaseerd op de Wet Immunisatie Militairen en de Tijdelijke regeling vaccinatie Covid-19.

De voorzieningenrechter wees het verzoek af, omdat de belangen van de verweerder zwaarder wogen. De rechter concludeerde dat de verzoekster onvoldoende had onderbouwd dat haar belangen zwaarder wegen dan de operationele belangen van de missie. De voorzieningenrechter benadrukte dat de intrekking van de order niet mondeling had mogen plaatsvinden en dat het besluit niet voldoende gemotiveerd was, maar dat dit niet leidde tot een toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3580
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 mei 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde mr. S.W. van Zijll),
tegen

minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.R.M. van Haren).

Procesverloop

Verzoekster heeft van haar meerdere mondeling te horen gekregen dat haar order om deel te nemen aan de FORTIS missie is ingetrokken.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken omdat de missie waaraan verzoekster deel wil nemen op 22 mei 2021 wordt gestart met het vertrek van het schip. Aangezien de voorlopige voorziening eerst op 20 mei 2021 om 16:24 uur is ingediend is er sprake van onverwijlde spoed.
2 De reden voor de intrekking van de order is dat verzoekster zich op 10 maart 2021 niet heeft laten vaccineren met het Covid-19 vaccin. Verzoekster voert kortgezegd aan dat haar keuze om het vaccin niet te nemen, gelegen is in het feit dat de vaccins zich nog in een experimentele fase bevinden. Hierdoor zijn de gevolgen van vaccinatie nog niet bekend. Ook is niet bekend hoe lang de werktijd is, wat kan leiden tot schijnzekerheid.
Verzoekster is bereid om op andere manieren de veiligheid van haarzelf en collega’s te waarborgen.
Verder had de intrekking van de order niet mondeling plaats mogen vinden. Alleen al daarom zal het besluit geen stand kunnen houden wegens strijd met het verbod op Détournement de pouvoir. Ook is het besluit niet gemotiveerd.
3 Verweerder heeft in het verweerschrift weergegeven waar de vaccinatieverplichting voor deze missie op gebaseerd is. Uitgangspunt is de Wet Immunisatie Militairen (WIM). Er is een bevel tot het verplicht stellen van de vaccinatie gegeven voor deze missie. De verplichtstelling is gebaseerd op de Tijdelijke regeling vaccinatie Covid-19.
Verweerder noemt de volgende belangen bij een volledig gevaccineerde bemanning op de missie:
-Ten eerste is de operationele medische keten ingesteld op traumatologie en niet op Covid-19 patiënten. Zo beschikken de Medical Treatment Facilities (MTF) in het missiegebied over minimale IC capaciteit. Bij bezetting van de IC bedden door Covid-19 patiënten zal de MTF op zwart staan, wat direct operationele consequenties heeft.
-Ten tweede is Host Nation Support voor Covid-19 patiënten niet in missiegebieden aanwezig of blijft ver achter bij Nederlandse standaarden.
-Ten derde is repatriëring van Covid-19 patiënten, door de aard van de ziekte,
zeer moeizaam.
Verweerder heeft voorts gewezen op het feit dat verzoekster haar bezwaren tegen de Covid-19 vaccinatie kan voorleggen aan de Commissie Gewetensbezwaren Immunisatie Militairen.
4 De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster en de belangen van verweerder als volgt.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder in voldoende mate de redenen achter de vaccinatieplicht voor deze missie toegelicht heeft. Ook de wijze van totstandkoming van de vaccinatieplicht voor deze missie en welke adviezen daarvoor zijn ingewonnen, zijn door verweerder uiteengezet.
Verzoeksters standpunt dat zij op een alternatieve manier ook de belasting van de medische middelen aan boord kan voorkomen, heeft zij niet met stukken onderbouwd. De voorzieningenrechter volgt het door verweerder in het aanvullende verweerschrift ingenomen standpunt dat met de door verzoekster aangedragen ELISA test slechts kan worden bepaald of anti-stoffen aanwezig zijn. Dit biedt echter geen bescherming tegen Covid-19. Ter onderbouwing van verzoeksters stelling dat vaccinatie niet nodig is, heeft zij geen stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het organisatiebelang van verweerder in dit geval zwaarder weegt dan de door verzoekster naar voren gebrachte belangen. Zoals ook door verweerder in het aanvullende verweerschrift is aangevoerd, blijft de kans bestaan dat verzoekster besmet wordt met het virus. Het schip zal tijdens de missie 40 landen aandoen en verzoekster zal niet alleen in contact komen met de overige wel ingeënte bemanningsleden. Indien er een besmetting plaatsvindt, zal een zwaar beroep gedaan worden op de voor het schip beschikbare medische voorzieningen en is repatriëring zeer moeizaam.
Daarnaast is de door verzoekster gevraagde voorziening verstrekkend van aard aangezien het verweerder voor een voldongen feit zou plaatsen. Het treffen van zo een verstrekkende voorziening is alleen mogelijk als het evident is dat het besluit onrechtmatig is of als de belangen van verzoekster dermate zwaar moeten wegen. Hiervan is de voorzieningenrechter niet gebleken. Dat het besluit verzoekster niet mondeling had mogen worden medegedeeld, dat dit onvoldoende gemotiveerd zou zijn en dat verweerder in strijd zou hebben gehandeld met de AVG, zijn omstandigheden die in bezwaar aan de orde kunnen komen. Verweerder heeft in het kader van deze voorlopige voorziening het besluit voldoende gemotiveerd.
5 De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.