ECLI:NL:RBDHA:2021:15534
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking deelname aan militaire missie door vaccinatieplicht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een ambtenaar die haar order om deel te nemen aan de FORTIS missie had ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op het feit dat de verzoekster zich niet had laten vaccineren tegen Covid-19. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat er sprake was van onverwijlde spoed.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter weegt de belangen van de verzoekster tegen die van de verweerder, in dit geval de minister van Defensie. De verzoekster voerde aan dat de vaccins zich nog in een experimentele fase bevonden en dat de gevolgen van vaccinatie onbekend waren. De verweerder daarentegen stelde dat de vaccinatieverplichting was gebaseerd op de Wet Immunisatie Militairen en de Tijdelijke regeling vaccinatie Covid-19.
De voorzieningenrechter wees het verzoek af, omdat de belangen van de verweerder zwaarder wogen. De rechter concludeerde dat de verzoekster onvoldoende had onderbouwd dat haar belangen zwaarder wegen dan de operationele belangen van de missie. De voorzieningenrechter benadrukte dat de intrekking van de order niet mondeling had mogen plaatsvinden en dat het besluit niet voldoende gemotiveerd was, maar dat dit niet leidde tot een toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.