ECLI:NL:RBDHA:2021:15537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
NL20.18787 T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van eiser met Iraanse nationaliteit en bekering tot het christendom

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 10 maart 2021, wordt de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. Eiser, met de Iraanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend na een bekering tot het christendom en het bezoeken van huiskerkbijeenkomsten. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, het asielrelaas van eiser onvoldoende heeft gemotiveerd, met name met betrekking tot de geloofwaardigheid van de bekering en de relevante elementen van het asielrelaas. Eiser heeft verklaard dat hij na de dood van zijn vader in 2017 in een persoonlijke crisis verkeerde en daardoor ontvankelijker werd voor de christelijke boodschap. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd of eiser behoort tot een groep die systematisch wordt vervolgd vanwege zijn geloof. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken te melden of hij het gebrek in het bestreden besluit wil herstellen en stelt een termijn van zes weken voor het herstel van het besluit. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.18787 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Malwand-Baraki. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [1987] .

Asielrelaas

2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij na de dood van zijn vader in 2017 een leegte in zijn leven voelde. Hij is vervolgens via zijn vriend [A] in aanraking gekomen met het christendom. Hij heeft huiskerkbijeenkomsten bezocht en is bekeerd tot het christendom. Twee vrienden van eiser die de huiskerk ook bezocht hebben, zijn aangehouden en meegenomen door de politie. De Iraanse autoriteiten zijn naar het huis van eiser gekomen en hebben zijn huis doorzocht. Zij hebben in zijn huis een bijbel gevonden. Eiser vreesde om ook opgepakt te worden en heeft daarom Iran verlaten.
Relevante elementen
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- afwenden van de islam;
- bekering tot het christendom en daaruit voortkomende problemen.
Verweerder acht het eerste element geloofwaardig. Verweerder acht het tweede en derde element niet geloofwaardig. Met betrekking tot het tweede element volgt verweerder eiser erin dat hij de islam niet praktiseert en dat hij seculier door het leven gaat, maar verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich daadwerkelijk heeft afgewend van de islam. Ook stelt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bekeerd is tot het christendom en dat zijn gestelde bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Eiser heeft oppervlakkig en in algemene termen verklaard over de persoonlijke betekenis van het christendom voor hem. Verweerder volgt eiser er wel in dat hij enige kennis heeft van het christendom en dat hij activiteiten bijgewoond heeft, zoals huiskerkbijeenkomsten.
Afwenden van de islam
4. Eiser voert aan dat er geen sprake is van het afwenden van de islam, omdat hij zich nooit moslim heeft gevoeld. Dat verweerder volgt dat eiser een niet-praktiserend moslim is, klopt daarom niet. Omdat eiser geen moslim is, hoeft dit volgens hem geen punt van bespreking te zijn in het bestreden besluit.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het afwenden van de islam heeft mogen aanmerken als een relevant element in eisers asielrelaas en dit als zodanig heeft mogen beoordelen. Eiser heeft immers zelf in zijn nader gehoor verklaard dat hij wel een praktiserend moslim is geweest en dat hij zijn religie later heeft verlaten en zijn rug naar de islam heeft gekeerd. Dat eiser nooit moslim is geweest, volgt de rechtbank daarom niet. Dat wat eiser op dit punt heeft aangevoerd, leidt er niet toe dat het bestreden besluit op dit punt onjuist is.

Bekering tot het christendom en daaruit voortkomende problemen

6. Bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de bekering van eiser heeft verweerder Werkinstructie 2019/18 als uitgangspunt genomen. Verweerder toetst of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen richt verweerder zich op drie elementen, namelijk (1) de motieven voor en het proces van bekering, (2) de kennis van het nieuwe geloof en (3) de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over de drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en de door hem verstrekte gegevens in eventuele eerdere procedures. Verweerder maakt daarbij een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling.
7. Eiser voert aan dat er bij hem sprake is geweest van een passieve bekering. De tijdsduur van de bekering is hierdoor kort geweest. Eiser voert ook aan dat hij internationale bescherming dient te krijgen, omdat verweerder het geloofwaardig vindt dat hij bijeenkomsten van een huiskerk heeft bezocht. Uit de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat verweerder leden van huiskerken die bijeenkomsten bijwonen beschouwt als groepen die systematisch worden blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. [1] Ook voert eiser aan dat zijn bekering wel degelijk gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Zijn motieven voor de bekering en zijn bekeringsproces zijn oprecht. Eiser heeft kennis van het christendom en verweerder heeft ten onrechte tegengeworpen dat hij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat deze kennis voor hem persoonlijk betekent. Eiser is van mening dat hij voldoende heeft verklaard over wat het geloof voor hem betekent.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen sprake is van een passieve bekering, omdat er sprake is geweest van bewuste acties van eiser. Eiser heeft immers zelf [A] uitgevraagd over het geloof en heeft de avond erna uit zichzelf gebeden. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat bij hem sprake is van een passieve bekering. De rechtbank voegt daaraan toe dat verweerder, onder verwijzing naar Werkinstructie 2019/18, heeft toegelicht dat er geen sprake is van een wezenlijk andere onderzoeksmethode bij een passieve bekering vergeleken met een actieve bekering. De rechtbank gaat daarvan dan ook uit.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verklaard dat hij door zijn vriend [A] in aanraking is gekomen met het christendom en dat eiser via [A] in contact is gekomen met een dominee. Na een ontmoeting met de dominee, mocht eiser bijeenkomsten van de huiskerk bezoeken. Eiser heeft verklaard hoe dat in zijn werk ging, zoals dat hij het bestaan van de huiskerk aan niemand mocht vertellen en dat de dominee eiser nooit direct heeft gebeld, maar dat berichten via [A] gingen. In telefoongesprekken die eigenlijk over de tijden voor de bijeenkomsten van de huiskerk gingen, moesten ze het hebben over sportactiviteiten of groepsgesprekken met verslaafden. Verder heeft eiser verklaard welke voorzorgsmaatregelen er werden genomen, zo moest iedereen zijn mobiel uitzetten, mochten ze niet bij de ingang van de huiskerk verzamelen, moesten de auto’s één straat verderop geparkeerd worden, mocht de bijbel niet (zichtbaar) meegenomen worden en mochten er geen mensen worden meegenomen als de dominee daar niet van op de hoogte was. Eiser heeft verder verklaard dat hij één keer per week naar de huiskerk ging, gedurende bijna zeven maanden. Eiser heeft op een dag van [A] te horen gekregen dat twee leden van de huiskerk waren opgepakt door de politie en dat eiser het land zo snel mogelijk moest verlaten. Eiser is ondergedoken bij zijn broer, waarna de politie het huis van eiser heeft doorzocht. De politie heeft de moeder van eiser voor verhoor meegenomen en eiser is gevlucht.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de hand van eisers verklaringen geloofwaardig heeft geacht dat eiser bijeenkomsten van de huiskerk heeft bezocht. Volgens de Vc beschouwt verweerder ten aanzien van Iran leden van huiskerken die bijeenkomsten bijwonen als een groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder ten onrechte niet ingegaan op de vraag of eiser behoort tot een groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de motieven voor en het proces van de bekering niet aannemelijk zijn. De rechtbank overweegt dat eiser heeft verklaard over verschillende dingen in zijn leven die diepe indruk op hem hebben gemaakt. Door de verklaringen van eiser te kwalificeren als oppervlakkig en onvoldoende persoonlijk, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met het persoonlijke levensverhaal van eiser bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van de motieven en het proces van de bekering van eiser. Verweerder heeft de verklaringen van eiser onvoldoende beoordeeld in het licht van zijn persoonlijke biografie. Zo heeft eiser verklaard dat hij op zijn vierde mee moest naar een bijeenkomst tijdens de Moharram, waarbij een soort theaterspel werd gespeeld, hij met een stok werd geslagen en er bloed werd gegooid op de kinderen die meespeelden in het theaterspel. Eiser heeft verklaard dat hij hiervan jarenlang nachtmerries heeft gehad. Ook heeft eiser verklaard dat hij in 2016 op straat is mishandeld door twee mannen, omdat hij in het openbaar aan het eten was tijdens de Ramadan. Eiser heeft verder verklaard dat hij een keer op vernederende wijze is opgepakt door de politie, omdat hij met een vrouw op straat was waarmee hij van plan was te trouwen. Verder is zijn vader in 2017 overleden. Eiser heeft deze gebeurtenissen als traumatisch ervaren. Eiser heeft verklaard dat hij na de dood van zijn vader in een persoonlijke crisis zat en daarom ontvankelijker was voor de christelijke boodschap, ook omdat hij een grote afkeer had van de islam, maar nog wel geloofde in een god.
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. [2] Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd of eiser behoort tot een groep die systematisch wordt vervolgd vanwege zijn geloofwaardig geachte bezoeken aan de huiskerk. Daarnaast heeft verweerder zijn standpunt over de motieven voor en het proces van bekering van eiser onvoldoende gemotiveerd. Omdat verweerder heeft erkend dat eiser enige kennis heeft van het christendom, kan verweerder zich, zonder nadere motivering, naar het oordeel van de rechtbank niet op het standpunt stellen dat de bekering van eiser niet is gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De rechtbank wijst daarbij op het toetsingskader van verweerder, waaruit volgt dat de verklaringen over de drie elementen in samenhang dienen te worden beoordeeld.
Conclusie
13. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is op 10 maart 2021 gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier, en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Paragraaf C7/14.3.1 van de Vc.
2.Er is daarom sprake van strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.