ECLI:NL:RBDHA:2021:15552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging verblijfsrecht op grond van Unierecht met betrekking tot actuele bedreiging voor fundamenteel belang van de samenleving

Op 18 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Poolse verzoeker, die zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht had verloren. De Staatssecretaris had op 13 november 2020 besloten dat de verzoeker Nederland onmiddellijk moest verlaten en hem ongewenst verklaard. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 3 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had. Hij overwoog dat de Staatssecretaris het rechtmatig verblijf van de verzoeker kon beëindigen op basis van openbare orde of veiligheid, indien het gedrag van de verzoeker een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De verzoeker betwistte deze beschuldiging en voerde aan dat zijn strafbare feiten niet ernstig genoeg waren om zijn verblijfsrecht te beëindigen. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de verzoeker een actuele en werkelijke bedreiging vormde, gezien zijn strafrechtelijke verleden en de frequentie van zijn veroordelingen.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar verleende de verzoeker wel vrijstelling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de openbare orde en de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waarbij de openbare orde zwaarder woog. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9162

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1994 , van Poolse nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers verblijfsrecht op grond van het Unierecht beëindigd. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat verzoeker Nederland onmiddellijk moet verlaten en heeft verweerder verzoeker ongewenst verklaard.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Verzoeker heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De voorzieningenrechter verleent verzoeker daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker op grond van zijn gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verzoeker staat sinds 3 april 2017 in de Basisregistratie personen geregistreerd als niet-ingezetene. Verzoeker is sinds april 2017 meermaals strafrechtelijk veroordeeld voor diverse strafbare feiten en is een zogenoemde veelpleger. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat verzoeker niet opnieuw strafbare feiten zal plegen. Ook recent is hij weer in aanraking gekomen met politie en justitie. Verweerder heeft in de persoonlijke omstandigheden van verzoeker geen aanleiding gezien om zijn verblijfsrecht niet te beëindigen. Omdat verzoeker is veroordeeld voor een of meer misdrijven waarvoor de maximale gevangenisstraf 3 jaren of meer is, heeft verweerder verzoeker ook ongewenst verklaard. [1]
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit een redelijke kans van slagen heeft.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder het rechtmatig verblijf kan beëindigen om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van een vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. [2] Uit het beleid van verweerder volgt dat het rechtmatig verblijf van een vreemdeling ook kan worden beëindigd op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot beëindiging zou kunnen leiden. Er wordt in dat geval rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. [3]
6. Verzoeker betwist dat hij een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving is. Verzoeker was niet gedetineerd toen het primaire besluit aan hem werd uitgereikt en uit de Justitiële Documentatie blijkt dat de frequentie waarmee hij strafbare feiten pleegt afneemt. Daarnaast blijkt uit het feit dat het OM en de rechters hem slechts korte straffen hebben opgelegd en geen ISDmaatregel hebben opgelegd, dat zij hem niet zien als een werkelijke bedreiging. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte enkel het aantal strafbare feiten heeft meegewogen en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aard van de strafbare feiten en de veroorzaakte schade een voldoende ernstige bedreiging vormen. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 juni 2013. [4] Verweerder heeft het primaire besluit enkel op basis van vermoedens genomen en heeft niet geconcretiseerd waaruit de veroorzaakte schade bestaat en welk fundamenteel belang van de samenleving daardoor wordt geraakt. Tot slot voert verzoeker aan dat verweerder de belangenafweging onjuist heeft uitgevoerd en dat zijn belang om de beslissing op bezwaar in Nederland af te mogen wachten zwaarder dient te wegen dan dat van verweerder, nu er geen belang van verweerder tegenover staat.
7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder aan verzoeker kunnen tegenwerpen dat zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat verzoeker een actuele en werkelijke bedreiging vormt. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat verzoeker sinds 2017 veelvuldig is veroordeeld voor verschillende misdrijven. Verweerder heeft niet ten onrechte van belang geacht dat uit de Justitiële Documentatie niet blijkt dat verzoeker gestopt is met het plegen van misdrijven, nu hij in 2020 diverse malen is veroordeeld (deels onherroepelijk) en op 12 januari 2021 nog is gedagvaard voor een feit dat gepleegd zou zijn op 8 januari 2021. Daargelaten of dit tot een veroordeling zal leiden, heeft verweerder hieruit wel kunnen opmaken dat verzoeker nog steeds in aanraking komt met justitie en dat dit niet wijst op een aanmerkelijke verbetering in verzoekers gedrag. De kans op herhaling is daarmee concreet aanwezig. Daarbij heeft verweerder ook mogen meewegen dat verzoeker heeft verklaard een alcoholprobleem te hebben, wat ook blijkt uit het feit dat hij regelmatig is veroordeeld wegens openbaar dronkenschap, en dat verzoeker geen bestendige woonruimte en inkomsten heeft. De stelling van verzoeker dat verweerder ten onrechte concludeert dat hij een actuele en werkelijke dreiging vormt voor de samenleving, volgt de voorzieningenrechter dus niet.
9. Verweerder heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat verzoeker een voldoende ernstige bedreiging is. Verzoeker heeft niet betwist dat hij kan worden aangemerkt als een veelpleger. Verweerder heeft daarom, in overeenstemming met de door verzoeker aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 18 juni 2013, beoordeeld of verzoekers gedrag een voldoende ernstige bedreiging vormt aan de hand van de aard van de gepleegde strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade. Verweerder heeft van belang mogen achten dat de door verzoeker gepleegde feiten, met name winkeldiefstallen, geweldsdelicten en openbaar dronkenschap, hinderlijke en ergerlijke feiten zijn die voor veel overlast, financiële schade, maatschappelijke onrust en angst zorgen. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn stelling dat verweerder de schade die hij aanricht onvoldoende heeft geconcretiseerd. Verweerder heeft ter zitting verder terecht gesteld dat het feit dat er door de strafrechters niet zichtbaar zwaardere straffen zijn opgelegd en er geen ISD-maatregel is opgelegd, niet maakt dat er geen sprake kan zijn van een voldoende ernstige bedreiging. Verweerder is bij zijn beoordeling uitgegaan van de feiten zoals die zijn vermeld in de Justitiële Documentatie van verzoeker. Dat verweerder enkel zou zijn uitgegaan van vermoedens, wordt daarom niet gevolgd.
10. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het belang van de Nederlandse staat de openbare orde betreft en dat dit zwaarder weegt dan het belang van verzoeker. Hoewel dit niet zo letterlijk in het primaire besluit staat, volgt dit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende uit de inhoud van het primaire besluit. Verweerder heeft daarnaast kenbaar de persoonlijke omstandigheden van verzoeker meegewogen en heeft in de persoonlijke omstandigheden van verzoeker geen aanleiding hoeven te zien om af te zien van het primaire besluit.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft verzoekers bezwaar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 67, lid 1, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.