ECLI:NL:RBDHA:2021:15552
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake beëindiging verblijfsrecht op grond van Unierecht met betrekking tot actuele bedreiging voor fundamenteel belang van de samenleving
Op 18 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Poolse verzoeker, die zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht had verloren. De Staatssecretaris had op 13 november 2020 besloten dat de verzoeker Nederland onmiddellijk moest verlaten en hem ongewenst verklaard. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 3 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had. Hij overwoog dat de Staatssecretaris het rechtmatig verblijf van de verzoeker kon beëindigen op basis van openbare orde of veiligheid, indien het gedrag van de verzoeker een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De verzoeker betwistte deze beschuldiging en voerde aan dat zijn strafbare feiten niet ernstig genoeg waren om zijn verblijfsrecht te beëindigen. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de verzoeker een actuele en werkelijke bedreiging vormde, gezien zijn strafrechtelijke verleden en de frequentie van zijn veroordelingen.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar verleende de verzoeker wel vrijstelling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de openbare orde en de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waarbij de openbare orde zwaarder woog. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.