ECLI:NL:RBDHA:2021:15568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
20.8743 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak inzake aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 februari 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door A. Akgün. De opposant had op 14 april 2020 beroep ingesteld omdat de geopposeerde niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank had eerder, op 25 augustus 2020, het beroep gegrond verklaard en de geopposeerde opgedragen binnen zestien weken een besluit te nemen. De opposant stelde verzet in tegen deze uitspraak, omdat hij meende dat hij niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt te onderbouwen en dat de geopposeerde relevante stukken had nagelaten toe te voegen aan het dossier.

De rechtbank oordeelde dat de uitspraak van 25 augustus 2020 was gedaan op basis van een onvolledig dossier, aangezien de geopposeerde had erkend dat hij verzuimd had om alle relevante stukken aan de rechtbank te overleggen. De rechtbank concludeerde dat, indien alle stukken bekend waren geweest, de uitspraak anders zou zijn geweest. Daarom kon de eerdere uitspraak niet in stand blijven. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en gaf de opposant de gelegenheid om zijn standpunt met betrekking tot het besluit van 27 juli 2020, dat betrekking had op de hoogte van de dwangsom, verder toe te lichten. Tevens werd de opposant een vergoeding voor de proceskosten toegekend, die door de geopposeerde diende te worden betaald.

De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8743-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant] , opposant (gemachtigde: mr. M. Grigorjan),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geopposeerde (gemachtigde: A. Akgün).

Procesverloop

Opposant heeft op 14 april 2020 beroep ingesteld omdat geopposeerde niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij uitspraak van 25 augustus 2020 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat geopposeerde binnen zestien weken een besluit moet nemen op de aanvraag van opposant.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 25 augustus 2020 het beroep gegrond verklaard en bepaald dat geopposeerde binnen 16 weken een besluit moest nemen op de aanvraag van opposant. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 25 augustus 2020 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 25 augustus 2020 niet juist. Opposant is van mening dat hij niet genoeg in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt te onderbouwen. Hierdoor wordt opposant benadeeld. Daarnaast heeft geopposeerde nagelaten om relevante stukken toe te voegen aan het dossier. Tijdens de beroepsprocedure heeft geopposeerde namelijk al op 27 juli 2020 een besluit genomen. Opposant is het niet eens met dit genomen besluit, voor wat betreft de hoogte van de dwangsom. Opposant heeft tegen dit besluit echter geen (nieuw) beroep ingesteld, omdat er al een beroepsprocedure liep vanwege tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
4. Geopposeerde heeft in zijn schrijven van 6 januari 2021 een reactie op het verzetschrift gegeven. Hij erkent dat is verzuimd om het besluit aan het digitale dossier toe te voegen en dat de rechtbank daarom op basis van een onvolledig dossier uitspraak heeft gedaan. Volgens geopposeerde betekent dit dat het verzet gegrond verklaard moet worden.
5. De rechtbank merkt op dat alleen zal worden ingaan op de gronden die zijn aangevoerd tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 augustus 2020. Het verzet ziet namelijk alleen op die uitspraak. Gronden die zijn aangevoerd tegen het besluit van geopposeerde van
27 juli 2020 laat de rechtbank dan ook buiten beschouwing.
6. De rechtbank is het eens met opposant. Vast staat dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op basis van een - zo blijkt naderhand - onvolledig dossier. Geopposeerde heeft ook erkend dat hij heeft verzuimd om alle stukken met de rechtbank te delen. Als alle stukken bekend waren geweest was de uitspraak anders geweest, omdat er inmiddels al een besluit was genomen door geopposeerde. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak van 25 augustus 2020 niet in stand kan blijven.
7. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 25 augustus 2020 vervalt (artikel 8:55, lid 9, van de Awb). Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat dit nog niet direct betekent dat de rechtbank opposant gelijk zal geven met zijn beroep. Dat moet nog beoordeeld worden. De rechtbank zal opposant in de gelegenheid stellen om aan te geven waarom hij het niet eens is met het besluit van 27 juli 2020 en de daarin toegekende dwangsom. Opposant krijgt hiervoor een termijn van twee weken, vanaf de datum van verzending van deze uitspraak. Geopposeerde zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om te reageren.
8. Omdat het verzet gegrond is krijgt opposant een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Geopposeerde moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat opposant een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzetschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
10 februari 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.