ECLI:NL:RBDHA:2021:15583
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag EU-verblijfsdocument en opheffing inreisverbod van Surinaamse vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in twee samenhangende zaken met betrekking tot een Surinaamse vreemdeling die een aanvraag had ingediend voor een EU-verblijfsdocument en om opheffing van een inreisverbod. De eiser, geboren in 1985, had sinds maart 2014 in Suriname gewoond en was eerder in het bezit van een verblijfsvergunning in Nederland, die in 2014 was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag voor het EU-verblijfsdocument terecht had afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat zijn dochter, die in Nederland woont, zodanig afhankelijk van hem was dat zij de EU zou moeten verlaten bij afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit met betrekking tot de aanvraag voor het EU-verblijfsdocument, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Wat betreft de opheffing van het inreisverbod oordeelde de rechtbank dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor opheffing, omdat het inreisverbod was opgelegd op basis van artikel 66a van de Vreemdelingenwet, wat een zwaar inreisverbod inhoudt. De rechtbank verklaarde het beroep met zaaknummer 20.4038 gegrond en het beroep met zaaknummer 20.5806 ongegrond. Eiser werd in de proceskosten vergoed.