ECLI:NL:RBDHA:2021:15589
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Albanese minderjarige, geboren in 2002, die een verblijfsvergunning had aangevraagd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 3 november 2020, met als reden dat de verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor uitzetting naar haar land van herkomst.
Tijdens de zitting op 17 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter kennisgenomen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de zaak T.Q. De verweerder gaf aan dat er op dat moment nog geen nieuwe beleidslijn was vastgesteld naar aanleiding van dit arrest, wat de situatie van de verzoekster zou kunnen beïnvloeden. De voorzieningenrechter overwoog dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst kon worden, maar dat er voorlopig van uitzetting moest worden afgezien, gezien de omstandigheden van de verzoekster.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de verzoekster niet uit Nederland verwijderd mag worden totdat er op het bezwaar is beslist. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.