ECLI:NL:RBDHA:2021:15592
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met betrekking tot verantwoordelijkheid Zweden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, die samen met zijn minderjarige zoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, was van mening dat zijn aanvraag ten onrechte niet in behandeling was genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had zich op het standpunt gesteld dat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
Eerder had de rechtbank op 19 januari 2021 het besluit van de Staatssecretaris vernietigd en hem opgedragen een nieuw besluit te nemen. Echter, bij een nieuw besluit op 4 maart 2021 werd wederom de aanvraag niet in behandeling genomen op dezelfde grond. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 16 maart 2021, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, is het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in een aanverwante zaak (NL21.3217), een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.