Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Inleiding
Beoordeling van de beroepsgronden
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Soedanese nationaliteit. De eiser had verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij medische zorg nodig had. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn identiteit en nationaliteit niet voldoende had onderbouwd, waardoor de Staatssecretaris niet in staat was om de toegankelijkheid van medische zorg in Soedan te onderzoeken. De rechtbank verwees naar het beleid van de Staatssecretaris, dat vereist dat een vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit met officiële documenten moet aantonen voordat verder onderzoek kan plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij niet in het bezit kon komen van dergelijke documenten en dat de Staatssecretaris daarom geen aanleiding had om van het beleid af te wijken. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor de toegankelijkheid van medische zorg in het land van herkomst bij de eiser ligt, en dat hij niet had voldaan aan deze verplichting.