ECLI:NL:RBDHA:2021:15602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
NL21.2826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel na vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De gemachtigde van eiser heeft ook niet deelgenomen aan de zitting, terwijl de verweerder wel vertegenwoordigd was.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep, omdat hij op 28 februari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en er geen contact meer is geweest tussen eiser en zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser kennelijk geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.

Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door rechter mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. S. Bazaz, en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2826
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.H.M. Post ).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.2827, plaatsgevonden op 16 maart 2021. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van eiser is, met kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. In zijn bericht van 15 maart 2020 heeft verweerder gesteld dat eiser blijkens meldingen van de vreemdelingenpolitie en de Dienst Terugkeer en Vertrek op 28 februari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde heeft de rechtbank op 15
maart 2021 via een bericht in het digitale dossier laten weten dat hij niet verwacht dat eiser naar de zitting zal komen en dat gemachtigde gelet daarop ook niet ter zitting zal verschijnen.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.1
4. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft verweerder de rechtbank medegedeeld geen nieuwe informatie te hebben over eiser. De MOB-melding van 28 februari 2021 geldt dus nog steeds. De rechtbank heeft op 15 maart 2021 telefonisch contact opgenomen met gemachtigde. In dit telefoongesprek gaf gemachtigde aan dat hij sinds de MOB melding geen contact meer heeft gehad met eiser. Daarnaast wees hij er op dat hij niet kon zeggen waar eiser op dit moment wel of niet verblijft en dat dit vertrouwelijke informatie is. Nu verweerder niet weet waar eiser verblijft, is het volgens de vaste rechtspraak van de ABRvS aan de gemachtigde om toe te lichten of hij nog contact heeft gehad met eiser. De rechtbank leidt uit het bericht van verhindering en het telefonisch contact van 15 maart 2021 niet af dat gemachtigde nog contact met eiser heeft gehad, dat hij weet of eiser nog in Nederland verblijft, of waar hij verblijft. Nu gemachtigde niet ter zitting is verschenen, heeft de rechtbank ook niet de gelegenheid gehad gemachtigde expliciet te vragen naar het eventuele contact met eiser. Dit dient voor rekening en risico van eiser te komen.
5. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming en dus geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
1 Zie de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 maart 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.