ECLI:NL:RBDHA:2021:15602
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel na vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De gemachtigde van eiser heeft ook niet deelgenomen aan de zitting, terwijl de verweerder wel vertegenwoordigd was.
De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep, omdat hij op 28 februari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en er geen contact meer is geweest tussen eiser en zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser kennelijk geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door rechter mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. S. Bazaz, en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2021.