ECLI:NL:RBDHA:2021:15621
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verweerder niet gehouden tot behandeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. L. Verhaegh. Het bestreden besluit, gedateerd op 19 maart 2021, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser was het hier niet mee eens en voerde aan dat er in Frankrijk een gebrek aan opvang is, wat hij zelf had ervaren.
De rechtbank overwoog dat verweerder de asielaanvraag niet in behandeling hoefde te nemen en dat verweerder terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan. Dit beginsel houdt in dat verweerder ervan mag uitgaan dat Frankrijk zich aan zijn verdragsverplichtingen houdt, inclusief de verplichtingen met betrekking tot opvang. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat het verkrijgen van opvang in Frankrijk structureel onmogelijk was. De rechtbank concludeerde dat de door eiser aangehaalde problemen niet voldoende onderbouwd waren en dat verweerder niet verder hoefde te onderzoeken of adequate opvang beschikbaar was.
De rechtbank oordeelde ook dat verweerder voldoende had gereageerd op de zienswijze van eiser en dat de beroepsgronden niet slaagden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een bevestiging van de toepassing van de Dublinverordening in asielzaken.