ECLI:NL:RBDHA:2021:15621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
NL21.4270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verweerder niet gehouden tot behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. L. Verhaegh. Het bestreden besluit, gedateerd op 19 maart 2021, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser was het hier niet mee eens en voerde aan dat er in Frankrijk een gebrek aan opvang is, wat hij zelf had ervaren.

De rechtbank overwoog dat verweerder de asielaanvraag niet in behandeling hoefde te nemen en dat verweerder terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan. Dit beginsel houdt in dat verweerder ervan mag uitgaan dat Frankrijk zich aan zijn verdragsverplichtingen houdt, inclusief de verplichtingen met betrekking tot opvang. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat het verkrijgen van opvang in Frankrijk structureel onmogelijk was. De rechtbank concludeerde dat de door eiser aangehaalde problemen niet voldoende onderbouwd waren en dat verweerder niet verder hoefde te onderzoeken of adequate opvang beschikbaar was.

De rechtbank oordeelde ook dat verweerder voldoende had gereageerd op de zienswijze van eiser en dat de beroepsgronden niet slaagden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een bevestiging van de toepassing van de Dublinverordening in asielzaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4270
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

In het besluit van 19 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.4271, plaatsgevonden op 6 april 2021. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend.
2. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen, omdat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zo is er in Frankrijk een gebrek aan opvang. Eiser heeft dit zelf meegemaakt, omdat hij in Frankrijk geen opvang heeft gekregen. Hij heeft hier tijdens het aanmeldgehoor over verklaard, maar volgens eiser gaat verweerder ten onrechte voorbij aan zijn verklaringen. Ter nadere onderbouwing van het gebrek aan opvang voor Dublinterugkeerders verwijst eiser naar paragraaf 2.7 van de update het AIDA-rapport van maart 2021. Verder voert eiser aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op wat hij in zijn zienswijze heeft aangevoerd.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen en dat verweerder daarbij van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft mogen uitgaan. Op grond van dit beginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Frankrijk zich aan de Verdragsverplichtingen en de verplichtingen uit de toepasselijke richtlijnen houdt, waaronder de verplichtingen die horen bij het geven van opvang. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit niet klopt. Daarin is eiser niet geslaagd. Hoewel eiser tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij in Frankrijk geen opvang kreeg, is alleen deze stelling onvoldoende om aan te nemen dat dit structureel gebeurt. Eiser heeft zijn stelling niet (voldoende) onderbouwd. De update van het AIDA-rapport is in dit verband onvoldoende. De door eiser aangehaalde passage benoemt de problemen die Dublinterugkeerders kunnen ervaren bij het krijgen van opvang. Het gaat dan met name over administratieve hobbels en fysieke afstanden die moeten worden afgelegd om opvang te krijgen. Hoe betreurenswaardig dit ook is, blijkt hieruit niet dat het krijgen van opvang niet mogelijk is of structureel wordt geweigerd. Zoals verweerder in het verweerschrift ook stelt blijkt verder uit het rapport dat er een stijging is van het aantal opvangplekken met ruim 9000 ten opzichte van eind 2019. Verder is niet gebleken dat Dublinterugkeerders in de préfecture de Gironde, waar eiser zich na aankomst in Frankrijk moet melden, geen opvang krijgen. Het persoonlijk relaas van eiser en het aangehaalde rapport maken het voorgaande niet anders. Daar komt bij dat eiser over het uitblijven van opvang kan klagen bij de Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is. Gelet op het voorgaande hoeft verweerder dan ook niet nader te onderzoeken of adequate opvang voor eiser beschikbaar en bereikbaar is.
5. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende zou hebben gereageerd op wat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd. In het bestreden besluit gaat verweerder in op alle elementen en stukken die eiser in zijn zienswijze heeft genoemd. Dat verweerder een andere conclusie trekt dan eiser, betekent niet dat verweerder onvoldoende heeft gereageerd op eisers zienswijze.
6. De beroepsgronden slagen niet en het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
06 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M.C. Verra S. Westerhof
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.