ECLI:NL:RBDHA:2021:15626
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak na uitspraak in beroepszaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.W.M. van Erp, had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, omdat zijn asielaanvraag niet in behandeling was genomen. Tijdens de zitting, die samen met een andere zaak (NL21.4440) werd behandeld, was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door C.T.W. van Dijk als waarnemer van zijn gemachtigde. De Staatssecretaris was niet verschenen, ondanks voorafgaand bericht.
De voorzieningenrechter overwoog dat, gezien de uitspraak in de andere zaak (NL21.4440), een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof, en werd op dezelfde dag bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.