ECLI:NL:RBDHA:2021:15628
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak na uitspraak beroepszaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een asielaanvraag had ingediend, had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, omdat zijn asielaanvraag niet in behandeling was genomen. In het kader van dit beroep verzocht verzoeker de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats in Utrecht, waar verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. B.H. Werink. De Staatssecretaris was niet verschenen, maar had wel een verweerschrift ingediend.
Tijdens de zitting werd de zaak samen behandeld met een andere zaak (NL21.4349). De voorzieningenrechter heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat in de uitspraak van dezelfde dag in de andere zaak al op het beroep was beslist. Hierdoor was een voorlopige voorziening niet meer nodig. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op 6 april 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.