ECLI:NL:RBDHA:2021:15634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
AWB 19/9538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om opheffing van ongewenstverklaring van een vreemdeling met Joegoslavische nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van een ongewenstverklaring van eiser, een vreemdeling met de Joegoslavische nationaliteit. Eiser was op 14 februari 2006 ongewenst verklaard vanwege meerdere veroordelingen voor (poging tot) diefstal. Op 28 februari 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend tot opheffing van deze ongewenstverklaring, maar deze aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aan de voorwaarden voor opheffing voldeed, omdat hij niet kon aantonen dat hij de afgelopen vijf jaar onafgebroken buiten Nederland had verbleven en geen misdrijven had gepleegd.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij alle benodigde documenten had ingediend en dat zijn familie in Nederland een bijzondere omstandigheid vormt die de opheffing van de ongewenstverklaring rechtvaardigt. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn verblijf buiten Nederland en dat de aanwezigheid van zijn zussen in Nederland niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke emotionele binding. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de ongewenstverklaring niet op te heffen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Flipse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om opheffing van zijn ongewenstverklaring afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiser en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1974 en heeft de Joegoslavische nationaliteit. Op 14 februari 2006 is hij vanwege een viertal veroordelingen voor (poging) tot diefstal ongewenst verklaard. [1] Dit houdt in dat hij Nederland moest verlaten en niet meer terug mag keren. Op 28 februari 2019 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend tot opheffing van deze ongewenstverklaring. Bij deze aanvraag en in april 2019, na een verzoek van verweerder om aanvullende gegevens, heeft eiser de volgende documenten ingediend:
  • een kopie van pagina’s uit zijn in 2017 afgegeven paspoort;
  • een verzoek tot inschrijving in het register van de vaste verblijfsplaats [woonplaats] gemeente [plaats] , in Bosnië en Herzegovina van 26 juli 2007, met Nederlandse vertaling;
  • een document van 16 februari 2018 van de Kroatische autoriteiten met een toegangsweigering;
  • een verklaring van 22 maart 2019 dat eiser in Bosnië en Herzegovina niet wordt vervolgd of is veroordeeld voor een strafbaar feit dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van maximaal 5 jaar of met een geldboete als hoofdstraf, met Nederlandse vertaling;
  • een eigen verklaring dat hij minimaal de helft van de duur van het inreisverbod ononderbroken buiten Nederland is verbleven en in die periode geen misdrijven heeft gepleegd en niet strafrechtelijke is vervolgd;
  • een bewijs van inschrijving in [woonplaats] , gemeente [plaats] in Bosnië en Herzegovina van 20 maart 2019, met Nederlandse vertaling;
  • een verklaring van 28 maart 2019 dat eiser in Bosnië en Herzegovina geen strafblad heeft, met Nederlandse vertaling.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan alle voorwaarden voor opheffing. [2] Eiser heeft namelijk niet alle vereiste documenten ingediend om aan te kunnen tonen dat hij na de ongewenstverklaring vijf jaar aaneengesloten buiten Nederland is geweest en in die periode geen misdrijven heeft gepleegd en niet aan strafvervolging is onderworpen. In de beslissing op bezwaar is verweerder bij dit besluit gebleven, met als aanvulling een reactie op eisers bezwaar dat hij familie heeft in Nederland en zijn ongewenstverklaring daarom moet worden opgeheven op grond van artikel 8 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zonder nadere toelichting is dit geen bijzondere omstandigheid die leidt tot opheffing. Verweerder heeft eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en eiser daarom niet gehoord in bezwaar.
Is het beroep tijdig ingediend?
3. Het beroepschrift van eiser is per fax ingediend en gedateerd 7 december 2019, wat ook de datum is waarop het beroep is ontvangen. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat het beroep niet tijdig is ingediend, omdat de beroepstermijn van vier weken met vijf dagen is overschreden. Verweerder vindt deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar, zodat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde van eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig beroep heeft ingediend. Zij heeft aangegeven dat zij op 29 november 2019 geprobeerd heeft het beroepsschrift te faxen, maar dit kennelijk is misgegaan door een fout in het faxsysteem. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde van eiser foto’s overgelegd van de verzonden fax, de wachtrij voor verzending en de verzendgeschiedenis van het faxsysteem XOIP. Van deze foto’s is duidelijk de datum en het tijdstip van de fax af te lezen, de tekst ‘delivered ok’, de bestandsnaam van het gefaxte document (berope. [eiser] .pdf) en het faxnummer van de IND. De rechtbank overweegt dat dit voldoende bewijs is dat het beroep tijdig is ingediend, maar dat er kennelijk iets is misgegaan bij de aflevering van de fax.
Is voldaan aan de voorwaarden voor opheffing van eisers ongewenstverklaring?
5. Eiser voert in beroep aan dat hij alle documenten heeft ingediend waar verweerder om heeft gevraagd en dat hij daarmee heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voor opheffing voldoet.
6. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Ten eerste heeft eiser niet aangetoond dat hij vijf jaar achter elkaar buiten Nederland heeft verbleven. Uit de documenten kan niet worden afgeleid welke reisbewegingen eiser in de afgelopen jaren heeft gemaakt. Eiser heeft alleen kopieën van pagina’s uit zijn paspoort dat in 2017 is afgegeven ingediend, niet van het paspoort dat hij daarvoor had. Daarom valt niet uit in- en uitreisstempels af te leiden welke reisbewegingen eiser in de periode van 2006 - het jaar waarin hij ongewenst werd verklaard - tot 2017 heeft gemaakt. Eiser heeft weliswaar een document overgelegd waaruit blijkt dat hem de toegang tot Kroatië is geweigerd op 16 februari 2018, maar hieruit volgt niet dat eiser niet door Europa kan reizen en dit ook niet heeft gedaan, zoals eiser stelt. Ook al blijkt uit dit document dat eiser is geregistreerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS) en dat hem daarom automatisch de toegang wordt geweigerd bij grenscontroleposten van Europese Unielanden, dit neemt niet weg dat het mogelijk is de grens over steken bij een grensovergang zonder controlepost. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting niet aan kunnen geven waar de stempels in het in 2017 afgegeven paspoort op zien, zodat onduidelijk is of die stempels betekenen dat eiser een land is in- of uitgereisd. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond op welke plaatsen hij sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven. Eiser heeft een verzoek tot inschrijving in het register van de verblijfsplaats [woonplaats] , straat [straat] , gemeente [plaats] , in Bosnië en Herzegovina van 26 juli 2007 overgelegd, maar daaruit volgt niet dat de inschrijving ook is verwerkt. Eiser heeft hiermee dus niet aangetoond dat hij daadwerkelijk op dit adres ingeschreven heeft gestaan en ook niet dat hij daar daadwerkelijk heeft gewoond. Dit standpunt wordt mede ingegeven doordat uit het document van 20 maart 2019 moet blijken dat eiser sinds 18 november 1986 op dit adres staat geregistreerd, terwijl vaststaat dat hij van 1992 tot en met 2007 in Nederland heeft gewoond. Omdat niet duidelijk is waar eiser de afgelopen vijf jaar heeft verbleven, kan verweerder ten tweede ook niet vaststellen of eiser geen delicten heeft gepleegd en daarvoor niet vervolgd is geweest. Uit de verklaringen van 22 en 28 maart 2019 volgt wellicht dat eiser in Bosnië Herzegovina geen strafblad heeft en niet is vervolgd of veroordeeld voor een strafbaar feit dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar of met een geldboete als hoofdstraf. Maar omdat niet vaststaat dat eiser alleen in Bosnië Herzegovina heeft verbleven, blijft de mogelijkheid bestaan dat eiser in andere landen wel aan strafvervolging is onderworpen of misdrijven heeft gepleegd. Verweerder is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor opheffing van de ongewenstverklaring.
Is sprake van bijzondere omstandigheden voor opheffing?
7. Vervolgens voert eiser aan dat de aanwezigheid van zijn familie in Nederland een bijzondere omstandigheid oplevert op grond waarvan verweerder zijn ongewenstverklaring moet opheffen. Hij heeft twee zussen in Nederland wonen, die hij nu al jaren niet kan opzoeken. Zijn zussen zijn uit Joegoslavië gevlucht naar Nederland, waar zij asiel hebben gekregen, en willen gezien hun traumatische geschiedenis niet naar Bosnië en Herzegovina reizen om eiser op te zoeken. Eiser kan hen nu dus niet zien. Dit is in strijd met artikel 8 van het EVRM.
8. Zoals verweerder heeft aangegeven is het aan eiser om de familierechtelijke relatie tussen hem en zijn zussen te onderbouwen. Om een geslaagd beroep te doen op artikel 8 van het EVRM moet eiser aannemelijk maken dat er tussen hem en zijn zussen sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele binding en afhankelijkheidsrelatie. Dit heeft eiser op geen enkele manier gedaan. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Heeft verweerder kunnen afzien van horen in bezwaar?
9. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van horen in de bezwaarfase, omdat er geen reden was om te concluderen dat er geen twijfel over de uitkomst van het bezwaar kon zijn.
De rechtbank overweegt dat eiser in bezwaar niets nieuws naar voren heeft gebracht ten opzichte van wat hij al bij en na de aanvraag heeft ingediend, behalve de niet onderbouwde stelling dat er sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM omdat eiser familie in Nederland heeft wonen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren, zodat verweerder heeft kunnen afzien van horen.
Wat is het eindoordeel van de rechtbank?
10. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de ongewenstverklaring van eiser niet op te heffen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vreemdelingenwet).
2.Zoals vermeld in artikel 6.6, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vreemdelingenbesluit).