ECLI:NL:RBDHA:2021:15636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinprocedure en asielaanvraag van eiser met verwijzing naar gevaar in Zwitserland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had op 11 juli 2019 voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Zwitserland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser heeft in zijn opvolgende aanvraag, ingediend op 15 februari 2021, aangevoerd dat hij niet veilig kan terugkeren naar Zwitserland vanwege een reëel gevaar van de Soedanese autoriteiten. Hij heeft twintig bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van zijn vrees, maar de rechtbank oordeelde dat deze stukken niet voldoende waren om aan te tonen dat de Zwitserse autoriteiten hem geen bescherming konden bieden.

De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aan te tonen dat verweerder niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Zwitserland mocht uitgaan. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde stukken niet aannemelijk maakten dat de Zwitserse autoriteiten niet in staat of bereid zouden zijn om eiser bescherming te bieden. Eiser had ook niet aangetoond dat hij niet kon klagen bij de Zwitserse autoriteiten. De rechtbank oordeelde verder dat verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld door eiser niet te horen, aangezien de nieuwe informatie die eiser had aangevoerd niet leidde tot een ander oordeel.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd hoger beroep mogelijk gesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3586
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.3587, plaatsgevonden op 23 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Malik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft voor het eerst op 11 juli 2019 een asielaanvraag gedaan in Nederland. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De Zwitserse autoriteiten hebben eiser namelijk een visum gegeven. De Zwitserse autoriteiten hebben op 28 oktober 2019 ingestemd met deze verantwoordelijkheid. Het door eiser ingestelde beroep tegen deze beslissing is door de rechtbank op 8 mei 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens is eiser met onbekende bestemming vertrokken. Op 15 februari 2021 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend en verweerder heeft deze aanvraag opnieuw niet in behandeling genomen omdat volgens verweerder Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
2. Eiser is het niet eens met deze beslissing. Hij voert aan dat hij niet kan terugkeren naar Zwitserland, omdat hij daar gevaar vreest van de Soedanese autoriteiten. Eiser heeft bij zijn opvolgende aanvraag twintig bewijsstukken overgelegd waaruit dit gevaar blijkt en verweerder heeft een aantal van deze stukken onterecht als ‘niet relevant’ aangemerkt. Deze stukken zijn wel relevant omdat de dreiging vanuit Soedan doorwerkt in Zwitserland en dit daarom voor hem een onveilige omgeving is, waardoor verweerder niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan ten opzichte van Zwitserland. Het asielrelaas van eiser valt samen met de Dublinprocedure en is daarom relevant. Uit de stukken blijkt dat hij door de Soedanese autoriteiten, via de Maarije Foundation for Peace and Development (MFPD), is gedwongen om naar de VN te gaan en daar een positieve toespraak over Soedan te houden. Deze werkwijze wordt onderbouwd door het ambtsbericht over Soedan van maart 2021. De broer van eiser is door het Soedanese regime ontvoerd als drukmiddel. Verder voert eiser aan dat er nauwe banden zijn tussen Soedan en Zwitserland, waardoor klagen bij de Zwitserse autoriteiten geen zin heeft. Ten aanzien van dit klagen verkeert eiser in bewijsnood. Hij heeft zoveel mogelijk stukken aangedragen en die bevestigen ook zijn verhaal in het algemeen. Eiser moet daarom geloofwaardig worden geacht in zijn verklaringen. Naast de twintig bewijsstukken heeft eiser bij zijn beroepsgronden ter onderbouwing drie foto’s overgelegd, waarop hij te zien is bij de conventie van de VN met op de achtergrond een andere opposant van het Soedanese regime. Eiser is gedwongen door het Soedanese regime om deze foto te maken. De eerste keer heeft hij geweigerd deze foto te maken en heeft hij melding gemaakt bij een Zwitserse beveiliger, die vervolgens de Soedanese veiligheidsdienst heeft ingeschakeld. Eiser is vervolgens door deze dienst mishandeld, waarop hij de foto’s alsnog heeft gemaakt. Verder heeft verweerder geen acht geslagen op het dreigbericht dat eiser via Whatsapp ontving als onderbouwing dat eiser in Zwitserland scherp in de gaten wordt gehouden en dat zijn veiligheid daar niet gewaarborgd is. Eiser voert aan dat het foutief en onzorgvuldig is dat verweerder stelt dat hij in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Zwitserland vanwege de uitspraak van 8 mei 2020. In die zaak waren de genoemde nieuwe stukken en omstandigheden namelijk nog niet aangevoerd en die uitspraak is alweer bijna een jaar geleden.
3. De rechtbank overweegt allereerst dat de vraag of eiser gevaar uit Soedan te vrezen heeft, al dan niet in Zwitserland, niet in deze Dublinprocedure voorligt. De vraag die wel voorligt is of eiser tegen dit gevaar bescherming kan inroepen bij de Zwitserse autoriteiten en of de autoriteiten deze bescherming kunnen en willen bieden.
4. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Zwitserland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent ook dat verweerder in zijn algemeenheid erop mag vertrouwen dat de Zwitserse autoriteiten aan eiser bescherming zullen bieden als hij daarom verzoekt. Het is aan eiser om aan te tonen dat verweerder daar in zijn geval niet van mag uitgaan.
5. Eiser heeft ter onderbouwing dat hij gevaar loopt in Zwitserland en dat de Zwitserse autoriteiten hem niet kunnen of willen beschermen bij zijn opvolgende asielaanvraag twintig stukken overgelegd. Het gaat om de volgende stukken: (1) een link op Youtube waarop een demonstratie te zien is voor de Soedanese ambassade in Kuala Lumpur, (2) een videolink van de toespraak van eiser bij de VN in Geneve, (3) een agenda van de African Union, (4) een (onvertaald) bericht van de Sudan Judiciary van 2 maart 2019, (5) een vliegticket voor eiser naar Geneve, (6) een brief van de universiteit van
Maleisië waaruit blijkt dat eiser eerder is gediagnosticeerd door een psychiater, (7) (onvertaalde) screenshots van Whatsappberichten, (8) een toespraak, (9) uitnodiging voor de conventie van de VN van 12 juli 2019, (10) uitnodiging voor de conventie van de VN van 25 februari tot 22 maart 2019, (11) aanvragen voor visa, (12) poster van de agenda van de African Union van 20 maart 2019, (13) een foto, volgens eiser van de African Union, (14) een pas voor de conventie van de VN van 7 tot 22 maart 2019, (15) een (onvertaalde) seminar paper, (16) een brief van de VN met toegangsregistratie voor de conventie van 25 februari tot 22 maart 2019, (17) een brief voor een visum van de MFPD, (18) verzoek van de MFPD voor deelname van eiser aan de conventie van de VN van 25 februari tot 22 maart 2019, (19) een verzoek van de MFPD voor visa, (20) Vluchtgegevens voor 25 juni 2019 van Kuala Lumpur via Amsterdam naar Geneve en retour op 13 juli 2019.
6. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Zwitserse autoriteiten eiser niet kunnen of willen beschermen tegen het gevaar uit Soedan waarvoor hij stelt te vrezen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot deze conclusie komt.
7. Voor zover de stukken zien op het optreden van het Soedanese regime jegens eiser, stelt verweerder terecht dat dat in deze Dublinprocedure niet aan de orde is. Het gaat in deze procedure namelijk alleen over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser en het asielrelaas van eiser speelt daarin geen rol. De omstandigheden die volgens eiser uit de stukken blijken, dat hij is gedwongen om naar de conventies van de VN te gaan en daar positief over het Soedanese regime te spreken, dat hij daar constant in de gaten werd gehouden door de Soedanese veiligheidsdienst en dat hij ook is mishandeld door deze veiligheidsdienst, zijn omstandigheden die eiser aan de Zwitserse autoriteiten moet voorleggen. Ditzelfde geldt voor de bedreiging die volgens eiser volgt uit het (onvertaalde) Whatsappbericht. Omdat eiser het Whatsappbericht onvertaald heeft gelaten, kan hieruit overigens niet worden opgemaakt dat hij in Zwitserland scherp in de gaten wordt gehouden, zoals wordt gesteld. De gestelde gebeurtenissen die (deels) in Zwitserland hebben plaatsgevonden, maken niet dat verweerder niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, omdat het aan eiser is om de bescherming van de Zwitserse autoriteiten hiertegen in te roepen en bij de Zwitserse autoriteiten hierover te klagen. In die zin heeft verweerder deze stukken dus als niet relevant kunnen aanmerken.
8. Verweerder stelt verder terecht dat op basis van de overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld dat eiser niet zou kunnen klagen bij de autoriteiten van Zwitserland. Uit de stukken blijkt niet dat eiser heeft geklaagd, maar alleen dat eiser bij een conventie van de VN in Genève is geweest. Ook stelt verweerder terecht dat uit de stukken niet blijkt dat er nauwe banden zijn tussen Zwitserland en Soedan die ertoe leiden dat de veiligheid in Zwitserland niet gewaarborgd is. Eiser heeft als onderbouwing van deze nauwe banden waardoor klagen zinloos zou zijn, alleen zijn eigen verklaringen. Dat eiser contact heeft gelegd met een Zwitserse beveiliger en dat deze vervolgens de Soedanese veiligheidsdienst heeft ingeschakeld, is ook enkel gebaseerd op eigen verklaringen. De overgelegde foto’s bevatten hiervan geen bewijs. Het is ook hier weer eisers eigen verklaring over die foto’s die aannemelijk moet maken dat hij niet veilig is in Zwitserland. Eiser heeft dit niet op grond van objectieve verifieerbare stukken aannemelijk gemaakt. De stelling van eiser dat hij ten aanzien van het klagen in bewijsnood verkeert, volgt de rechtbank niet. Verweerder stelt terecht dat eiser meer had kunnen onderbouwen door bijvoorbeeld medische rapporten
en/of aangifte van zijn mishandeling over te leggen. Ook had eiser algemene rapporten kunnen overleggen die blijk geven van (nauwe) banden tussen Zwitserland en Soedan dan wel die de relatie tussen Zwitserland en Soedan nader onderbouwen.
9. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Zwitserland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Verweerder heeft dan ook niet onzorgvuldig gehandeld door te stellen dat hij wel van dit interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
10. Eiser voert verder aan dat de overdracht een schending van artikel 3 en artikel 1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal opleveren en dat - gelet op de Bahaddar exceptie1 - om die reden de aanvraag niet niet in behandeling had mogen nemen. Eiser heeft namelijk aangegeven dat hij meerdere malen is mishandeld en dat deze mishandelingen niet zijn gestopt bij de grens van Zwitserland. Verweerder heeft in dit verband niet kunnen volstaan met te verwijzen naar de algemene stelling dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
11. Verweerder heeft de situatie van eiser getoetst aan artikel 3 van het EVRM. Dat getoetst wordt aan artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie volgt uit artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening. Verweerder heeft in de situatie van eiser geen aanleiding gezien om een reëel risico voor schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Zwitserland hem geen bescherming zal geven tegen de gestelde mishandelingen, heeft verweerder terecht aangenomen dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Vorenvermelde toets is in overeenstemming met het arrest Bahaddar.
12. Eiser voert ook aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord. De twintig bewijsstukken die hij heeft overgelegd vergen namelijk verdere uitleg. Eiser verwijst naar de Werkinstructie 2019/9 en de uitspraak van deze rechtbank van 31 augustus 2020 met nummer NL20.9117. Verder is verweerder op grond van artikel 14 van de Procedurerichtlijn verplicht om de asielzoeker in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord over zijn verzoek om internationale bescherming. Dit is bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Sacko2. Verder moet verweerder op grond van artikel 4 van de Definitierichtlijn actief met de asielzoeker samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen onderbouwen, indien de aangevoerde elementen niet volledig, actueel of relevant zijn. Verder moet de asielzoeker gehoord worden in zaken waarin zijn verklaring van essentieel belang zijn omdat deze niet gestaafd kunnen worden met documenten of verklaringen van derden. Dit is van toepassing, omdat eiser heeft aangegeven dat hij in Zwitserland is mishandeld en verweerder hem tegenwerpt dat hij dit niet heeft onderbouwd, maar hem ook niet heeft uitgenodigd voor een gehoor. Verder heeft verweerder nagelaten om te motiveren waarom is afgezien van horen.
13. Op grond van artikel 30, tweede lid, van de Vreemdelingenwet wordt de vreemdeling gehoord over zijn eventuele bezwaren tegen overdracht naar de
1. Zie het arrest Bahaddar tegen Nederland, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965.
2 26 juli 2017, C-348/16.
verantwoordelijke lidstaat. Verweerder kan op grond van artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit afzien van het horen van een vreemdeling bij een opvolgende asielaanvraag indien verweerder de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder verhoor. De rechtbank stelt vast dat eiser in een eerdere Dublinprocedure zijn bezwaren ter zake van zijn overdracht naar Zwitserland naar voren heeft gebracht. Verweerder was hiervan op de hoogte. In zijn opvolgende aanvraag heeft eiser redenen kunnen opvoeren waarom hij opnieuw een aanvraag indient. Hij heeft als reden vermeld dat hij niet veilig is in Zwitserland en legt daarbij een twintigtal stukken over. Omdat verweerder al bekend was met de bezwaren van eiser tegen de overdracht naar Zwitserland en de stukken geen nieuw licht wierpen op deze bezwaren, heeft verweerder kunnen afzien van het horen. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook voldoende gemotiveerd dat zonder een nader gehoor kon worden vastgesteld dat de nieuwe informatie niet leidt tot een ander oordeel. Datgene wat door eiser wordt aangehaald ter onderbouwing van zijn recht om te worden gehoord heeft geen betrekking op de Dublinprocedure.
14. Eiser voert ten slotte aan dat er belemmeringen zijn voor de feitelijke overdracht, omdat het reisadvies 'alleen noodzakelijke reizen' geldt. De overdracht van eiser kan niet worden aangemerkt als een noodzakelijke reis.
15. Het is aan verweerder om de afweging te maken of overdrachten in het kader van Dublin als noodzakelijk dienen te worden aangemerkt. De omstandigheid dat een overdracht mogelijk niet kan plaatsvinden door de gevolgen van de coronapandemie kan nog steeds als een tijdelijk, feitelijk beletsel worden aangemerkt. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat ook niet onrechtmatig.
16. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder, op grond van het voorgaande, geen aanleiding heeft hoeven zien om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.