ECLI:NL:RBDHA:2021:15643
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. van Duren, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser betwistte deze verantwoordelijkheid en voerde aan dat artikel 13 van de Dublinverordening van toepassing was, omdat hij meer dan twaalf maanden geleden een asielaanvraag in Duitsland had ingediend en illegaal de grens had overschreden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland inderdaad verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat Nederland een verzoek om terugname heeft gedaan dat door Duitsland is aanvaard. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de onbetrouwbaarheid van de Eurodac-registratie en het interstatelijk vertrouwensbeginsel, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de Eurodac-registratie correct was en dat Duitsland de verplichtingen onder de Dublinverordening nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Duitsland geen bescherming kan krijgen, en de rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.