ECLI:NL:RBDHA:2021:15673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
NL20.8960 en NL20.8966
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Iraakse nationaliteit met betrekking tot problemen met IS en sjiitische milities

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Iraakse eisers, die hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure hadden ingediend. De aanvragen werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarop de eisers beroep instelden. De rechtbank heeft op 8 maart 2021 de zitting gehouden, waarbij de eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De eisers stelden dat zij vrezen voor vervolging in Irak door sjiitische milities en dat hun asielmotieven niet serieus zijn genomen door de verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de problemen met IS niet als vluchtmotief kunnen worden aangemerkt en dat de stellingen van eiser over de sjiitische milities niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico lopen op vervolging. Het beroep van eiser, geregistreerd onder NL20.8960, werd ongegrond verklaard, terwijl het beroep van eiseres, geregistreerd onder NL20.8966, gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van eiseres en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres gehoord moet worden over haar verwestering en de stammenverklaring. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.8960 en NL20.8966

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] en [eiseres] , eisers

V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

ProcesverloopBij besluiten van 26 maart 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer J.A. Matti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen dat zij de Iraakse nationaliteit hebben en dat zij zijn geboren op [geboortedatum 1] 1968 respectievelijk op [geboortedatum 2] 1979. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij soennitische officier bij de luchtmacht is geweest in het leger van Saddam Hoessein. Hij heeft gesteld dat nadat IS naar [plaats] was gekomen, leden van IS op 28 december 2014 bij hem aan de deur zijn geweest. Zij hebben hem gevraagd of hij piloot is geweest in het leger van Saddam Hoessein. Daarna zijn ze vertrokken. Diezelfde avond zijn zij teruggekomen en hebben zij eiser meegenomen. Hem is verteld dat ze in de toekomst een beroep zullen doen op zijn diensten. Nadat hij werd vrijgelaten, is eiser gedurende tweeëneenhalf jaar ondergedoken bij zijn grootvader, terwijl eiseres bij haar ouders verbleef. Eiser heeft voorts verklaard dat hij Irak uit voorzorg heeft verlaten nadat zijn neef, een officier bij de voormalige inlichtingendienst, is gearresteerd waarna eiser niets meer van hem heeft vernomen. Eiser vermoedt dat zijn neef is gearresteerd door de sjiitische milities omdat volgens eiser officieren die lid waren van de vereniging van de vrienden van Saddam Hoessein, zoals hij en zijn neef, als vijand worden beschouwd door de sjiitische milities.
Eiseres heeft in de zienswijze voorts aangevoerd dat zij twee jaar in Nederland heeft doorgebracht en dat zij in deze periode is verwesterd. Zij heeft ter onderbouwing elf foto’s overgelegd. Eiseres heeft aangegeven dat zij vreest bij terugkeer naar Irak geliquideerd te worden door haar stam. Een van de foto’s, waarop zij staat afgebeeld in kledij van Europese aard, is onbedoeld bij haar familie terecht gekomen en zij heeft een verklaring van haar stam overgelegd waaruit blijkt dat de stam toestemming geeft haar leven te nemen.
2. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit, etniciteit en herkomst;
  • problemen met IS;
  • problemen met sjiitische milities;
  • verwestering van eiseres.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het eerste element geloofwaardig is. Over de problemen met IS heeft verweerder gesteld dat dit niet geloofwaardig is bevonden. De problemen met de sjiitische milities zijn evenmin geloofwaardig geacht. Over de verwestering heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit geen grond is voor verlening van een vergunning. Van eiseres mag worden verlangd dat zij zich aanpast aan de gebruiken in Irak. De wens van eiseres is in deze niet leidend.
3. De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gesproken over het grote aantal stukken in deze zaak. Zo zitten er tien opvolgende zienswijzen in het dossier met diverse bijlagen, waarvan er meerdere meermaals zijn ingediend. Daarnaast zijn er meerdere aanvullingen op het beroepschrift ingediend, eveneens met een groot aantal bijlagen. De rechter heeft de gemachtigde van eisers ter zitting gevraagd om weer te geven wat de kern van elke beroepsgrond is. Dit heeft hij gedaan. De rechtbank zal bij de weergave van de beroepsgronden dan ook deze kern weergeven.
4. Over de problemen met IS heeft eisers gemachtigde ter zitting gesteld dat dit ten onrechte is meegenomen, nu dit geen vluchtmotief is. Ook legt verweerder ten onrechte verband tussen de problemen die eiser heeft gehad met IS en de problemen die hij heeft gehad met de milities.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder de problemen met IS als eerste relevante element heeft aangemerkt omdat eiser hierover als eerste heeft verklaard tijdens zijn gehoor. De rechtbank stelt voorts vast dat partijen het erover eens zijn dat de problemen met IS geen vluchtmotief was en dat dit geen relevant element is in eisers relaas. De rechtbank zal dan ook geen oordeel geven over de gestelde problemen met IS.
6. Eiser heeft als kern van het betoog van de problemen met de milities aangegeven dat hij een hoge officier is geweest, lid is geweest van de partij van Saddam Hoessein en een geprivilegieerde status had omdat hij lid was van de vereniging van de vrienden van Saddam Hoessein. Hij vreest bij terugkeer gevonden te worden door sjiitische milities en om het leven te worden gebracht. Dit is ook bij zijn neef gebeurd en daarom is hij gevlucht. Eiser heeft ter onderbouwing gewezen op een groot aantal bijlagen met landeninformatie.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de stellingen van eiser alleen zijn gebaseerd op vermoedens en de interpretaties van de gebeurtenissen door eiser zelf. Eiser heeft over de arrestatie en verdwijning van zijn neef alleen vermoedens uitgesproken en heeft niet duidelijk kunnen verklaren over de achterliggende reden hiervoor. Eiser heeft gesteld dat zijn neef is meegenomen door de sjiitische milities omdat alle voormalige officieren van het regime van Saddam Hoessein met zijn privileges als vijanden van de huidige regering en doelwit van de sjiitische milities worden beschouwd. Dit heeft eiser gebaseerd op vermoedens. Ook zijn de stellingen van eiser dat officieren die lid waren van de vereniging van de vrienden van Saddam Hoessein als vijand nummer één worden beschouwd door de sjiitische milities door eiser niet nader onderbouwd en uitsluitend gebaseerd op zijn persoonlijke vermoedens. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser evenmin middels de meegezonden bronnen aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de sjiitische milities persoonlijk zal worden aangemerkt als doelwit. Uit de bronnen volgt niet dat iemand met eisers persoonskenmerken bij terugkeer naar Irak risico loopt van de sjiitische milities. Zo volgt uit de bronnen niet dat het enkele feit dat iemand behoorde tot de Ba’ath partij maakt dat zij structureel worden opgepakt en vermoord. Ook is de positie van soennieten niet zodanig slecht dat gesproken moet worden van systematische blootstelling aan mensenrechtenschendingen. Ook heeft verweerder verwezen naar het algemeen ambtsbericht Irak van november 2016 dat de Iraakse overheid misstanden van de sjiitische milities aanpakt. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de landeninformatie evenmin blijkt dat eiser bij terugkeer naar Irak bevraagd zal worden door de autoriteiten, hetgeen gepaard zal gaan met een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep van eiser, geregistreerd onder NL20.8960, is ongegrond.

Over de verwestering van eiseres

9. Eiseres heeft in de tweede zienswijze een nieuwe asielgrond aangevoerd, namelijk dat zij is verwesterd. Zij heeft daarbij een eigen verklaring en foto’s ingediend. Na het bestreden besluit heeft zij aangevoerd dat haar stam heeft kennisgenomen van de door haar naar haar zus verzonden foto’s waar zij in westerse kleding te zien is. Zij heeft daarbij een verklaring van haar stam overgelegd waaruit blijkt dat de stam heeft besloten haar om het leven te brengen bij terugkeer naar Irak. Zij heeft daarnaast een brief van haar zus overgelegd die dit ondersteunt. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij ten onrechte over dit asielmotief niet is gehoord, ondanks zij hierom heeft verzocht.
10. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord. Er was immers sprake van een nieuw asielmotief nadat het voornemen was uitgebracht en eiseres had hierover moeten worden gehoord.
11. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres de stammenverklaring heeft overgelegd na het bestreden besluit. Van belang is dat het hier een eerste aanvraag betreft. Uit het onderzoek hiervan door Bureau Documenten is gebleken dat zij de echtheid en authenticiteit van de door eiseres in beroep overgelegde verklaring van haar stam niet hebben kunnen vaststellen. Verweerder concludeert dat er daarom aan de verklaring niet de waarde kan worden gehecht die eiseres eraan wenst te hechten en dat dit voor rekening en risico van eiseres komt. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit enkel heeft gebaseerd op het oordeel van Bureau Documenten over de authenticiteit van de verklaring. Uit het verweerschrift en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt niet dat omtrent de authenticiteit van het document bij hem concrete twijfel bestaat. Onder deze omstandigheden had verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet mogen volstaan met de constatering dat de authenticiteit van het betreffende document niet kan worden vastgesteld om dat vervolgens voor risico van eiseres te brengen. Alleen al daarom lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder om nader onderzoek te (doen) verrichten naar de authenticiteit van de stammenverklaring. [1] Nu verweerder dat niet heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende invulling gegeven aan zijn onderzoeksplicht.
12. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit van eiseres een motiveringsgebrek bevat en dat het onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal immers eiseres eerst moeten horen over haar gestelde verwestering en over de stammenverklaring en brief van haar zus en zal daarna een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat verweerder eiseres eerst moet horen, zal de rechtbank geen termijn stellen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser, geregistreerd onder NL20.8960, ongegrond;
  • verklaart het beroep van eiseres, geregistreerd onder NL.8966, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van eiseres van 26 maart 2020;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3468, en 19 mei 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP0476, te raadplegen op