In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om toezending van verslagen van het nader gehoor in het kader van een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.J.G.M. Berben, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Tijdens het nader gehoor op 17 augustus 2020 en 23 september 2020 zijn er technische problemen opgetreden, waardoor het gehoor niet kon worden afgerond. Eiser verzocht om tussentijdse toezending van de verslagen van deze gehoorprocedures, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft dit verzoek afgewezen. Verweerder stelde dat hij niet verplicht was om de verslagen te verstrekken voordat het gehoor was afgerond en dat eiser inmiddels het verslag had ontvangen op 18 november 2020.
De rechtbank heeft beoordeeld of eiser procesbelang had bij zijn verzoek. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had, omdat hij het doel van zijn verzoek al had bereikt door de toezending van de verslagen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om toezending van de verslagen een feitelijke handeling was die gelijkgesteld kon worden met een besluit, en dat verweerder het bezwaar van eiser terecht ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser vervolgens niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen inhoudelijke beoordeling nodig was. De rechtbank heeft ook aangegeven dat eventuele benadeling door de werkwijze van verweerder in een toekomstige procedure over de asielaanvraag aan de orde kan worden gesteld.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.