ECLI:NL:RBDHA:2021:15749
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van economische en sociale binding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had op 4 november 2020 een visum aangevraagd om haar echtgenoot te bezoeken, maar de aanvraag werd op 10 november 2020 afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van eiseres op 6 januari 2021 kennelijk ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op drie gronden heeft afgewezen: het niet aantonen van het doel en de omstandigheden van het verblijf, redelijke twijfel over de terugkeer naar Marokko, en de beschouwing van eiseres als een bedreiging voor de volksgezondheid vanwege COVID-19. Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk economische en sociale binding met Marokko had, onderbouwd met documenten zoals een arbeidsovereenkomst en verklaringen over haar zorg voor haar ouders.
De rechtbank oordeelde dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de economische binding van eiseres niet voldoende was om aan te tonen dat zij tijdig zou terugkeren. De rechtbank benadrukte dat het aan de aanvrager is om objectieve bewijsmiddelen te overleggen. De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat de hoorplicht was geschonden, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.