ECLI:NL:RBDHA:2021:15752

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
NL21.6371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling met een V-nummer, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris op 3 februari 2021 een overnameverzoek naar Italië heeft verstuurd, maar dat Italië hier niet tijdig op heeft gereageerd. Hierdoor is het claimakkoord op 4 april 2021 tot stand gekomen. Eiser heeft aangevoerd dat er in Italië obstakels zijn voor asielzoekers, onderbouwd met een OSAR-rapport, en dat hij niet kan worden teruggestuurd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat er in zijn geval sprake is van structurele tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure.

De rechtbank wijst erop dat de informatie waar eiser naar verwijst, niet relevant is voor zijn situatie en dat Italië garanties biedt voor de behandeling van zijn asielverzoek. Eiser heeft ook niet kunnen aantonen dat hij bijzondere kwetsbaarheden heeft die een overdracht aan Italië onaanvaardbaar zouden maken. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris niet gehouden was om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6371
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M. Berg),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.6372, plaatsgevonden op 11 mei 2021 via Skype-beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 3 februari 2021 een overnameverzoek naar Italië verstuurd. Italië heeft hier niet tijdig op gereageerd, waardoor het (fictieve) claimakkoord op 4 april 2021 vast is komen te staan.
2. Allereerst voert eiser aan dat er in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Onder verwijzing naar het OSAR rapport van januari 2020 stelt eiser dat er forse obstakels bestaan in Italië voor inreizende Dublinclaimantenom te worden toegelaten tot de asielprocedure, dat problemen bestaan bij het verkrijgen van adequate medische zorg en dat kwetsbare asielzoekers veelal niet als zodanig worden onderkend. De door verweerder genoemde positieve ontwikkelingen die zouden hebben plaatsgevonden sinds de invoering van het decreet 130/2020 van 5 oktober
2020, hebben tot op heden nog niet tot een verandering in de behandeling van (kwetsbare) asielzoekers geleid. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 15 april 2021. Daarnaast stelt eiser dat uit de informatie van de Schweizerische Flüchtlingshilfe van 29 oktober 2020 blijkt dat statushouders in Italië gedurende zes maanden opvang ontvangen, maar daarna over het algemeen dakloos en verstoken van basale voorzieningen worden. Nu eiser uit Syrië komt, een land dat door Duitsland als onveilig land wordt aangemerkt, zal hij een status krijgen. Hierdoor is, anders dan wat verweerder betoogt, de informatie uit het rapport wel op hem van toepassing. Ten slotte voert eiser aan dat hij als kwetsbare asielzoeker in de zin van het Tarakhel arrest dient te worden aangemerkt, omdat er sprake is van serieuze medische problemen. Eiser heeft in dit kader verwezen naar zijn patiëntdossier, waaruit blijkt dat hij in het verleden zijn been heeft gebroken en daaraan is geopereerd. Daarbij is een stalen plaat in het been aangebracht, die op enig moment dient te worden verwijderd. Als gevolg hiervan heeft hij last van pijn aan het been. Ook valt er in de situatie van eiser niet uit te sluiten dat sprake is van een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidssituatie indien hij wordt overgedragen aan Italië, zoals bedoeld in arrest. C.K. Verweerder dient op grond van het voorgaande toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening door de asielaanvraag van eiser naar zich toe te trekken. Indien verweerder wel gaat overdragen aan Italië, dient hij in ieder geval om aanvullende garanties te vragen met betrekking tot medische zorg en opvang.
3. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd.
4. Eiser heeft met de verwijzing naar het OSAR rapport niet geconcretiseerd waarom er in zijn geval sprake zou zijn van structurele tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure. Hiertoe wordt mede overwogen dat het aangehaalde rapport dateert van voor de meest actuele uitspraken van de Afdeling1 en derhalve ziet op een tijdvlak dat reeds door de Afdeling is beoordeeld. Voor zover eiser heeft bedoeld te verwijzen naar de uitspraak van het EHRM van 23 maart 20212, overweegt de rechtbank dat uit dit arrest juist blijkt dat bijzonder kwetsbare vreemdelingen sinds het van kracht worden van de nieuwe wetgeving worden opgevangen in dezelfde locaties en onder dezelfde voorwaarden als geschiedde vòòr de inwerkingtreding van het Salvini-decreet en dat voorts niet blijkt dat deze opvanglocaties niet voldoen aan de daaraan gestelde eisen. Bovendien garandeert Italië met het (fictieve) claimakkoord dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verdragsverplichtingen en verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Zoals verweerder in het besluit heeft benoemd gaat de informatie van de Schweizerische Flüchtlingshilfe waarnaar eiser verwijst over statushouders en is het dus niet van toepassing op de situatie van eiser, zoals die nu in deze Dublinprocedure ter beoordeling voorligt. Mocht eiser bij terugkomst in Italië problemen ondervinden met het verkrijgen van opvang, dan dien hij hierover te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit onmogelijk of zinloos voor hem is.
1. Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april (ECLI:NL:RVS:2020:986) en 15 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2449).
2 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519, gepubliceerd op 15 april 2021.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het arrest Tarakhel niet slaagt, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in zijn geval sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid als bedoeld in dit arrest. De enkele omstandigheid dat hij in het verleden zijn been heeft gebroken waardoor er een fixatie plaatje is aangebracht, die op enig moment dient te worden verwijderd, is hiervoor onvoldoende. Dit oordeel wordt mede ingegeven doordat uit het patiëntendossier van eiser van 2 februari 2021 blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor infectie en er geen indicatie is om het fixatie plaatje te verwijderen. Verweerder was dan ook niet gehouden om aanvullende individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen om een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te voorkomen. Daarnaast heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening waardoor de overdracht op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand kan inhouden. Het enkele feit dat eiser een fixatie plaatje in zijn been heeft en daar soms klachten van ondervindt is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in het arrest C.K.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de aangevoerde omstandigheden van eisers geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 mei 2021

Documentcode: [documentcode]

en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.