ECLI:NL:RBDHA:2021:15771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
AWB 19/4805 en AWB 19/5258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op medische gronden voor Iraakse eiser

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Iraakse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had verzocht om uitstel van vertrek op medische gronden, gebaseerd op artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij lijdt aan verschillende medische klachten, waaronder PTSS en alcoholmisbruik. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar BMA-adviezen die stelden dat de benodigde zorg beschikbaar was in Bagdad, Irak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg die hij nodig heeft niet beschikbaar is in Bagdad. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had afgegaan op de BMA-adviezen, die op objectieve wijze waren opgesteld. Eiser had geen concrete aanknopingspunten aangedragen om te twijfelen aan de juistheid van deze adviezen. Bovendien had de staatssecretaris de contactgegevens van het ziekenhuis in Bagdad aan eiser verstrekt, maar eiser had geen bewijs geleverd dat de zorg daar niet beschikbaar was.

De rechtbank heeft ook de financiële situatie van eiser in overweging genomen, maar oordeelde dat hij niet voldoende had aangetoond dat hij de benodigde zorg en medicatie niet kon betalen. Eiser had geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie of die van zijn familieleden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich niet kon vestigen in Bagdad, en dat de levensomstandigheden daar niet zodanig waren dat hij geen toegang zou hebben tot de benodigde zorg.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/4805 en AWB 19/5258
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 10 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. van den Berg)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek op medische gronden (artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000) afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 9 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook de twee zoons van eiser zijn verschenen. Als tolk is verschenen de heer A. Baban. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Gelet op het formulier inkomsten dat eiser heeft overgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
Besluit
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1972 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft gevraagd om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft meerdere medische klachten, waaronder PTSS, een psychische stoornis met hallucinaties, pijnklachten en alcoholmisbruik.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het BMA-advies van 22 februari 2018 en het aanvullend BMA-advies van 3 april 2019 (hierna: de BMA-adviezen). Verweerder heeft bij de afwijzing betrokken dat bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie wordt verwacht en dat reisvoorwaarden nodig zijn, maar dat de voor eiser benodigde zorg beschikbaar is in Bagdad, Irak. Klinische behandeling door een psychiater of psycholoog en de benodigde mantelzorg zijn volgens het BMA aanwezig in het Ibn Rushd Public Hospital, terwijl het benodigde medicijn Topiramaat beschikbaar is in de Fawzy Private Pharmacy.
Contactgegevens ziekenhuis en beschikbaarheid medicijn
4. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Hij betoogt dat de zorg die hij nodig heeft niet beschikbaar is in Bagdad. Daarover voert hij aan dat verweerder geen contactgegevens heeft verstrekt van het Ibn Rushd Public Hospital, waardoor hij de beschikbaarheid van de zorg in dat ziekenhuis niet kan nagaan. Het is volgens eiser daarnaast de vraag of het medicijn Topiramaat voor hem beschikbaar is. Het is niet duidelijk hoe hij dit medicijn kan verkrijgen, omdat de apotheek niet is gevestigd in het ziekenhuis waar hij de noodzakelijke medische behandeling moet krijgen. Eiser legt in beroep verder recentere medische informatie over van zijn behandelaars.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) mag verweerder uitgaan van een BMA-advies dat op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. Dit is alleen anders als eiser concrete aanknopingspunten aandraagt voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. [1]
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de BMAadviezen onjuist of onvolledig zijn. Verweerder heeft de contactgegevens van het Ibn Rushd Public Hospital alsnog aan eiser gegeven bij brief van 26 september 2019. Bij brieven van 6 december 2019 en 4 mei 2020, en ook op de zitting, heeft eiser laten weten dat hij vragen aan het ziekenhuis heeft gesteld over de beschikbaarheid van de zorg, maar dat hij geen antwoord heeft gekregen. Dit gegeven komt voor rekening van eiser, omdat de bewijslast voor het aantonen van de onjuistheid van de BMA-adviezen zoals gezegd bij hem ligt. Eiser heeft ter zitting verklaard dat een kennis van hem naar het ziekenhuis is gegaan om navraag te doen, en dat het ziekenhuis geweigerd heeft de mondelinge verklaring dat die zorg niet beschikbaar is op schrift te stellen. Deze ter zitting afgelegde verklaring is echter onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van de BMA-adviezen, omdat eiser die verklaring niet met stukken heeft onderbouwd. Dat het ziekenhuis geweigerd heeft een schriftelijke verklaring af te leggen, komt gelet op voornoemde bewijslast ook voor rekening van eiser.
4.3.
Wat betreft het medicijn Topiramaat overweegt de rechtbank dat uit de BMA-adviezen volgt dat dit voor eiser beschikbaar is in de Fawzy Private Pharmacy in Bagdad. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die conclusie onjuist is. Dat volgens eiser zijn Nederlandse psychiater heeft gezegd dat dit medicijn in Bagdad niet voorhanden is, heeft hij niet onderbouwd. Ook heeft eiser niet duidelijk gemaakt dat zijn psychiater expertise heeft op het gebied van de beschikbaarheid van medicijnen in Irak. Verweerder heeft verder terecht vermeld dat eiser niet heeft onderbouwd waarom hij, als dat al nodig is, niet kan reizen tussen het ziekenhuis en de apotheek. Het betoog van eiser slaagt niet.
4.4.
Wat betreft de medische informatie die eiser in beroep overlegt, overweegt de rechtbank dat eiser daarover niet heeft vermeld wat hij daarmee wil betogen. Daarnaast laat die medische informatie niet een ander beeld zien van de klachten dan dat wat als uitgangspunt heeft gediend voor de BMA-adviezen.
Kosten van de zorg
5. Eiser betoogt daarnaast dat hij de benodigde medicatie en zorg niet kan betalen. Door het ontbreken van werk heeft hij geen inkomsten, en zijn familie kan hem niet levenslang financieel ondersteunen. Eiser kan de kostprijs van het medicijn zelf niet opvragen. Verder wijst hij erop dat hij geen sociaal netwerk meer heeft in Irak.
5.1.
Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de medische behandeling voor hem om financiële of andere redenen niet beschikbaar is. Als de vreemdeling dat begin van bewijs geleverd heeft, is het aan verweerder om iedere twijfel over de feitelijke beschikbaarheid weg te nemen. [2]
5.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Zoals volgt uit de onder voetnoot 2 genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, is het aan eiser om zowel de prijs van de medicatie als zijn eigen financiële situatie inzichtelijk te maken. Eiser is hier niet in geslaagd en heeft ook niet nader toegelicht waarom hij niet aan die informatie kan komen. Eiser heeft daarnaast geen inzicht gegeven in de financiële situatie van hemzelf en zijn familieleden.
Vestiging in Bagdad
6. Eiser betoogt verder dat hij geen woonruimte meer heeft in Irak. Hij heeft van 1991 tot 2010 in Irak gewoond, maar heeft het grootste deel van zijn leven in Koeweit gewoond. Volgens hem is niet gebleken dat hij zich in Bagdad kan vestigen. Uit het rapport van de UNHCR van januari 2021 blijkt dat voor vestiging in Bagdad twee sponsors en een verklaring van de plaatselijke Mukhtar nodig zijn, die heeft hij niet. Eiser heeft helemaal geen mantelzorgnetwerk in Bagdad. Het is ook niet zeker dat eisers zoons hem kunnen vergezellen naar Irak, omdat zij nog een asielaanvraag hebben lopen in Nederland.
6.1.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich niet kan vestigen in Bagdad. Verweerder heeft in het besluit vermeld dat eiser fysiek zal worden overgedragen aan een zorginstelling in Bagdad vanuit waar de zorg voor eiser wordt waargenomen, en dat terugkeer alleen onder die voorwaarde plaats kan en zal vinden. Eiser heeft weliswaar de eisen voor vestiging in Bagdad zoals die in het UNHCR-rapport genoemd worden, aannemelijk gemaakt, maar niet dat hij onder geen beding aan die eisen kan voldoen. Eiser heeft in dat kader onvoldoende inzicht gegeven in zijn sociale netwerk in Irak. De rechtbank betrekt hierbij nog dat uit eisers verklaring ter zitting blijkt dat een kennis van hem naar het ziekenhuis in Bagdad kon gaan om daar navraag te doen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat niemand hem in Bagdad kan bijstaan. Wat betreft de voor eiser benodigde mantelzorg heeft verweerder terecht vermeld dat die zorg volgens de BMA-adviezen ook kan worden verleend door professionele thuiszorg vanuit het Ibn Rushd Public Hospital, mochten eisers zoons hem niet vergezellen naar Bagdad.
Algemene omstandigheden in Bagdad
7. Eiser betoogt ten slotte dat de levensomstandigheden in Bagdad in het algemeen moeilijk zijn. Er is een gebrek aan medische voorzieningen, schoon drinkwater en elektriciteit. Er bestaat geen zorgverzekering in Irak, de kosten van privéziekenhuizen zijn hoog en de toegang tot gespecialiseerde zorg is moeilijk. Eiser wijst op het rapport van Vluchtelingenwerk Nederland van 14 juni 2019.
7.1.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het rapport van Vluchtelingenwerk Nederland alleen een algemeen beeld van Irak geeft en geen inzicht geeft in de persoonlijke toegang van eiser tot medische zorg. Het rapport schetst geen recent beeld van de toegang tot gezondheidszorg, omdat de informatie met name gaat over de jaren 2016 en 2017. Eiser heeft met het rapport geen informatie overgelegd die gaat over de specifieke behandeling voor specifieke klachten in een bepaalde kliniek in een bepaalde stad, waar de BMA-adviezen die informatie wel geven. Het voorgaande betekent dat eiser met het door hem genoemde rapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de omstandigheden in Bagdad de voor hem benodigde zorg niet zal kunnen krijgen.
8. Het beroep is ongegrond. Alleen al daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM7425.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:571.