4.3Dit betekent dat het beroep ontvankelijk is.
Verlenging overdrachtstermijn tot 18 maanden rechtmatig?
5. Artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening bepaalt dat, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
6. In het arrest Jawo heeft het Hof onder meer geoordeeld over artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening:
“dat een verzoeker „onderduikt” in de zin van die bepaling wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen. Aangenomen mag worden dat zulks het geval is wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn desbetreffende verplichtingen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. De betrokken verzoeker behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten”.
7. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich in dit geval ten onrechte op het standpunt dat eiser is ondergedoken zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Niet in geschil is dat eiser zijn overdracht doelbewust heeft gefrustreerd. Dit enkele gegeven is echter anders dan is betoogd door verweerder, niet voldoende voor de conclusie dat sprake is van onderduiken. In het Jawo arrest heeft het Hof duidelijk uitgelegd dat er ook sprake moet zijn van een situatie waarin de vreemdeling doelbewust buiten bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Eiser stelt terecht dat niet gebleken is dat hij doelbewust buiten het bereik van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht is gebleven. Eiser wilde het AZC waar hij verbleef namelijk niet verlaten. Hij is, nadat hij niet op het busje is gestapt dat hem naar de luchthaven zou brengen, teruggegaan naar zijn kamer op het AZC. Vervolgens is hem opgedragen het AZC te verlaten. Hij wilde hier niet aan voldoen. Daarom is aan hem een locatieverbod opgelegd, waarna hij uiteindelijk heeft voldaan aan het bevel om het AZC te verlaten. Een paar minuten later, net buiten het AZC, is hij echter in de kraag gevat door de nationale autoriteiten en aansluitend in bewaring gesteld. Hij is daarmee feitelijk niet buiten het bereik geweest van de autoriteiten. Daarbij is ook van belang dat hij niet de kans heeft gekregen om een verblijfplaats te regelen voor zichzelf na gedwongen vertrek uit het AZC en deze feitelijke verblijfplaats kenbaar te maken aan de nationale autoriteiten. Verder is niet gesteld en ook is niet gebleken dat hij niet voldaan zou hebben aan een meldplicht op een eerder moment, of nadat hij zijn kamer op het AZC heeft verlaten. Sterker, ook hierbij geldt dat hij niet de kans heeft gekregen om te voldoen aan de eerstvolgende meldplicht doordat hij in bewaring is gesteld. Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken en bij gebrek aan voldoende juridische onderbouwing van waarop de MOB-melding is gebaseerd, is eisers MOB-melding ook niet houdbaar.
8. Nu verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat eiser is ondergedoken zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, is de termijn voor overdracht niet verlengd tot 18 maanden. De overdrachtstermijn is daarom op 14 april 2021 van verstreken. Nu eiser niet binnen de overdrachtstermijn aan de Italiaanse autoriteiten is overgedragen, is de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser overgegaan op Nederland. De verantwoordelijkheid om op de asielaanvraag van eisers te beslissen rust dus met ingang van 14 april 2021 van rechtswege op Nederland.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en verweerder wordt opgedragen om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen..
10. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).