Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
,eiser
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1999 met de Marokkaanse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken als verweerder. De eiser had op 10 maart 2020 een visum voor kort verblijf aangevraagd voor familiebezoek, maar deze aanvraag werd op 19 maart 2020 afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing op 5 november 2020 kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 mei 2021, waar zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat de eiser werd beschouwd als een gevaar voor de volksgezondheid in het kader van de coronapandemie. De rechtbank stelde vast dat de Nederlandse overheid beschermende maatregelen had genomen en dat eiser niet onder de uitzonderingen op het inreisverbod viel. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag op basis van deze omstandigheden mocht afwijzen.
De rechtbank ging verder in op de argumenten van eiser, die stelde dat de minister een standaardafwijzing had gebruikt en zijn situatie niet individueel had beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om in te gaan op alle bezwaargronden en dat het horen in bezwaar niet noodzakelijk was, gezien de categoriale weigering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af, zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding.