ECLI:NL:RBDHA:2021:15791
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
Op 1 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Nigeriaanse verzoekster, geboren in 1989. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een document dat haar rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, maar deze aanvraag werd op 30 april 2020 door de Staatssecretaris afgewezen. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 18 september 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er een beslissing op het beroep zou zijn genomen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen grond meer is voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, aangezien het beroep in de hoofdzaak ongegrond is verklaard. Dit betekent dat de verzoekster niet in haar verzoek om uitstel van uitzetting kan worden gehonoreerd. Daarnaast heeft de verzoekster verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen, omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over voldoende middelen beschikt om het griffierecht te betalen.
De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier mr. M.E.C. Bakker, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.