ECLI:NL:RBDHA:2021:15794
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de eiser, die werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.W.J. van der Meer. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak, vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken. De eiser had op 12 mei 2021 een aanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 25 mei 2021, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk, de heer S. el Matahari. Tijdens de zitting werd de zaak NL21.7377 gelijktijdig behandeld. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de zaak NL21.7377, een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier. De uitspraak is op 31 mei 2021 bekendgemaakt en zal openbaar worden gemaakt via rechtspraak.nl.